het eerste tempo geven de stukscommandanten automatisch 3 meer
op hun kijkerstanden en den, door den O.C. gecommandeerden,
afstand. Het juiste moment voor het co. „Vuren" is dus aan het
einde van elk vuurtempo. De O.C. zal dus, wanneer hij van den
vuurleider het co. „Vuren" krijgt, met het doorgeven aan de
stukscommandanten wachten tot het tempo ten einde is.
Staat de batterij op dat moment niet gericht (of een of meer
der stukken) dan wordt er niet gevuurd, (door de niet gericht
staande stukken)ook het volgende tempo niet. De vuurleider zal
dan opnieuw vuren moeten commandeeren.
Geeft nu, na verloop van tijd, de st. wmr. door „doorzeiling
4", dan geeft de O. C. dit door aan de batterij en geven de
stukscommandanten elk vuurtempo 4 meer krijgt de O.C. door
„voorloop -f- 6" dan commandeert hij „Batterij 2 meer".
Het moment waarop de O.C. den nieuwen afstand commandeert,
is voor de stukscommandanten een aanwijzing, dat een nieuw
tempo begonnen is en zij hun doorzeiling weder moeten aanbren
gen. De O.C. kan zich laten bijstaan door een man uit de batterij
bediening, die met een horloge met sec. wijzer hem telkens waar
schuwt als een vuurtempo voorbij is. Misschien is het beter als
deze man bij het begin van elk tempo één slag op het gasalarm-
signaal geeft.
De vuurleider zal er voorts aan moeten denken om de correcties
direct bij het begin van een nieuw tempo te commandeeren en niet
te wachten tot het tempo reeds half voorbij is; de batterij heeft dan
te weinig tijd om in dat tempo deze correcties nog te verwerken
en staat aan het eind van het tempo niet gericht.
Bij het afgeven van een uitwerkingsvuur op een naderbij ko
mend doel kunnen we beter commandeeren: „(25; 50; 75 m.)
teruggaand maal" dan eerst m. terug te gaan en
dan te commandeeren: „(25; 50; 75 m.) vooruitgaand
maal".
Ten slotte nog iets over de hoogte van onze waarnemingsposten.
We zullen er op moeten rekenen aan een onbekend kustgedeelte
te staan waar hooge posten zooals radiomasten a.a. ontbreken.
Zoo deze hooge stellage's bij mobilisatie niet reeds waren weg
gehaald, dan zouden wij daarin toch een prachtig doel zijn voor
het vijandelijke scheepsgeschut. Al is dan een treffer niet gauw te
verwachten, hij kan het ons daar boven warm genoeg maken om
ons in het werk te hinderen.
Een eenvoudige berekening van de kimduiking leert ons, dat
we op een hoogte van 10 m. reeds een gezichtsverheid hebben van
15 km. Deze afstand zal in de practijk blijken meer dan voldoende
te zijn. Een eenvoudig bamboe platje op een hoogte van 10 m. in
een boom in een kampongrand zal dan de meeste aanbeveling
verdienen.
455