tuigend bewezen is verklaard als in het lichaam van het vonnis
is overwogen en hij daarvan is vrijgesproken, met verwijzing van
deze zaak voor het overige onder mededeeling van alle stukken,
naar den tot straffen bevoegden Commandeerenden Officier
Gelet op de door den Fiscaal bij den Zeekrijgsraad op 14 De
cember 1934, dus tijdig, gedane aanteekening van hooger beroep
van dat vonnis
Gezien de oproeping in hooger beroep dd. 3 Januari 1935 en het
relaas van beteekening daarvan dd. 9 Januari 1935
Gehoord den door den Advocaat-Fiscaal voor de Land- en Zee
macht in Nederlandsch-Indië, Mr. J., genomen en daarna schrif
telijk overgelegden eisch in appèl dd. 11 Januari 1935, daartoe
strekkende
dat het Hoog Militair Gerechtshof van Nederlandsch-Indië, met
ontvangst van het hooger beroep, het vonnis a quo zal te niet
doen v.z.v. daarbij beklaagde's zaak voor het overige, onder mede
deeling van alle stukken, naar den tot straffen bevoegden com
mandeerenden officier is verwezen
wettig en overtuigend bewezen zal verklaren de schuld van be
klaagde aan het sub I hem te laste gelegde
deze feiten zal kwalificeeren als de misdrijven van „opzettelijk
en wederrechtelijk eenig goed dat geheel aan een ander toebe
hoort, onbruikbaar maken" en „diefstal", beiden als één voort
gezette handeling beschouwd";
beklaagde deswege zal veroordeelen tot gevangenisstraf voor
den tijd van een wéék, met bepaling, dat beklaagde geacht zal
worden deze straf geheel te hebben ondergaan
het beroepen vonnis voor het overige zal bevestigen
Gezien de stukken
Overwegende, dat beklaagde tot zijn raadsman heeft gekozen
den Officier van Administratie der 2de klasse doch
deze door ambtsbezigheden verhinderd is geworden, beklaagde
ter terechtzitting bij te staan, weshalve hem door 's Hofs President
is toegevoegd de advocaat en procureur bij het Hooggerechtshof
die ter terechtzitting is verschenen en de verdediging
heeft voorgedragen
Overwegende, dat ten deze naar behooren is geprocedeerd
Overwegende, dat de beslissing van den Zeekrijgsraad, welke
niet volkomen duidelijk is, naar 's Hofs oordeel aldus moet worden
begrepen, dat dit College het sub II bewezen verklaarde niet
bewezen heeft geacht en daarin evenmin een krijgstuchtelijk ver
grijp heeft gezien, het sub I telastegelegde daarentegen wel bewe
zen heeft geacht, doch den beklaagde uitsluitend ter zake van
dit feit heeft verwezen naar den tot straffen bevoegden Com
mandeerenden Officier, op grond, dat het krijgstuchtelijk had
behooren te worden afgedaan
485