3°. De in het dagboek aangebrachte vervalschingen blijken, mede in aanmerking genomen, dat daarin ook overigens herhaal delijk doorhalingen en verbeteringen voorkomen, niet zoodanig te zijn aangebracht, dat zij aanstonds moesten opvallen. Bovendien blijkt controle van het dagboek bij inspectie geen regel te zijn, daar de gegevens daarin vermeld, ook op andere wijze ter kennis van den Gewestelijken Militairen Commandant komen. 4°. Gelijk door de vermelding in het dagboek is komen vast te staan, heeft te in het tijdperk, waarin beklaagde zijn onregelmatigheden pleegde, wel een inspectie door den Geweste lijken Militairen Commandant plaats gevonden, en wel van tot terwijl beklaagde alstoen, eveneens volgens zijn eigen verklaring, geen aanleiding heeft gevonden, zijn onregelmatighe den ter sprake te brengen. Overwegende, dat uit de hierboven sub 1 en 2 gereleveerde feiten en omstandigheden blijkt, dat beklaagde 's motief, dat hij in het belang van den dienst en uit een zij het onjuist begrip van rechtvaardigheid zou hebben gehandeld, niet kan worden aanvaard, en uit die sub 3 en 4 vermeld, dat hij niet de bedoeling kan hebben gehad, zijn superieuren van zijn gedrag in kennis te stellen, zoodra hem de gelegenheid daartoe werd geboden, terwijl laatstgemelde feiten tevens aantoonen, dat zijn opgaven ten pro- cesse niet betrouwbaar zijn Overwegende, dat in verband met de uit de hierboven sub 3 en 4 vermelde feiten, alsmede uit andere onjuist voorgekomen dan wel tegenstrijdige verklaringen van beklaagde hoofdzakelijk ter terechtzitting in hooger beroep, geblekken onbetrouwbaarheid van beklaagde ondanks beklaagde's pertinente ontkentenis, naar 's Hof oordeel de verklaring van getuige welke beves tiging vindt in hetgeen de sergeant blijkens de verkla ring van getuige aan laatstgenoemde heeft meegedeeld, dat beide onderofficieren bezwaar hebben gemaakt tegen de hun in strijd met de voormelde Algemeene Order toegekende excur- siegelden en beklaagde niettemin is doorgegaan met zijn laakbaar gedrag, aan betrouwbaarheid wint Overwegende, dat naar 's Hofs oordeel, gelijk bijzonderlijk het hierboven sub 2 vermelde duidelijk aantoont het motief van beklaagde zoo niet uitsluitend, dan toch in belangrijke mate, is geweest de zucht naar voordeel dat weliswaar dit voordeel zeer gering is geweest, doch hierbij in aanmerking moet worden genomen, dat beklaagde, indien de sergeant niet zoo spoedig een klacht had ingediend, zich gedurende een veel langer periode onrechtmatig zou hebben bevoordeeld dat het Hof de gepleegde feiten, in aanmerking genomen de mentaliteit, die er uit spreekt en de wijze, waarop zij zijn begaan, 491

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 83