618 Infanterie. Militaire Spectator, November 1934. In „Geleverde kritiek op I. R. IIA" zet kapitein der infanterie A. Q. H. Dijxhoorn enkele wanbegrippen omtrent de toepassing van dit reglement (zie I. M. T. 1934, 1017/8) recht; in het bijzonder wordt ingegaan op de verdeeling der troepen over een stelling. Schrijvers pleidooi aan de hand van het voorschrift alle (drie) bataljons van het regiment naast elkaar in te zetten steunt op de ervaring uit den wereldoorlog voor onze omstandigheden kan aan die ervaring niet dezelfde waarde worden toegekend. Het December-nummer geeft in een bijlage verschillende mogelijkheden van groepeering der troepen het voorschrift schijnt den gebruikers op dit punt moeilijkheden op te leveren. Het Februari-nummer van 1935 bevat van de hand van kapitein J. G. W. N Moonen „De plaats van den B. C. bij de verdediging". De redactie concludeert, dat het bepaalde in het voorschrift (punt 126) juist is, ondanks de bezwaren verbonden aan een ver naar achteren gelegen commandopost. Movors, December 1934. Ook in dit tijdschrift gaan in een tweetal artikelen de kapiteins der In fanterie E. E. Th. Dulfer en J. D. van der Waall op dezelfde kwesties in. Het schijnt (uit een daarbij gestelde aanteekening)dat een nieuwe bewer king van het desbetreffende gedeelte in overweging is. Militar Wochenblatt, Nr. 25. In „Aus der Truppe fiir die Truppe. Die Einheitsgruppe" wordt de- critiek op de eenheidsgroep M.W.Nr22, zie I.M.T. 1935, blz. 509) bestreden. Schr. wenscht de zware infanterie-wapens in het daartoe geëigende ver band op te nemen: granaatwerpers in de compagnie, mortieren en anti tankwapens in het bataljon. De compagnie mag niet te veel verschillende wapens tellen met het oog op o.m. de opleiding en de aanvulling in oorlogs tijd. Sch. denkt gemakkelijker 12 commandanten voor eenheidsgroepen te vinden dan 4 commandanten voor de ingewikkelde sectiën door den criti cus in Nr. 22 voorgesteld. Tenslotte verwijst hij naar de eenvoudige organisatie ontworpen in M.W. Nr. 9: 3 fuselierscompagnieën, een mitr. cie (16), een mor- tiercie (6)De leiding van het gevecht berust bij de bataljons- en compagnies commandanten en niet bij groeps- en sectiecommandanten. Nr. 26. „Taktische Ausbildung der Infanterie in der russischen Armee". De opleiding moet zich geheel aanpassen aan het werkelijke gevecht, is echter volkomen schematisch voorgeschreven. Theoretische en practische voorbereiding gaan hand in hand; oefeningen worden opklimmend moeilij ker; elke oefening wordt te voren beoefend v.w.b. alle „elementen", waarin zij ontleed kan worden. Het zwaartepunt ligt bij de oefeningen in het terrein. De beoordeeling van de geoefendheid is gebonden aan vastgelegde nor men; blijkbaar vertrouwt men dit den commandanten niet toe. De opleiding van den enkelen man is belast met allerlei tactische begrippen, waarvan hij in het begin van zijn opleiding nog geen notie kan hebben. „Aus der Truppe für die Truppe. Das Problem des scheuen Kaninchens" vraagt naar aanleiding van de gelijknamige publicatie in Nr. 16 (I.M.T. 1935,. blz. 397) aandacht voor de tankbuks Solothurn S. 18100 van 2 cm, welke van grooter vermogen is dan het Oerlikon-wapen. Nr. 27. „Die Erfahrungen und Wandlungen der taktischen Kampfan- schauungen im Kriegsfdhr 1914" door General der Infanterie a.D. Reinicke. Als voor de infanterie van bijzonder belang zij vermeld: de in vredestijd onbekende „Angst um die Flanken"; noodzakelijkheid van voldoende reserves om het gevecht te kunnen doorvoeren, rekening houdende met af te zonderen krachten voor flankdekking en verkenning. Het aanvankelijk .in reserve

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 100