troepen. Van dezen tijd dateeren o.m. de films Infanterie-Nah- kampf, Einzel- und Batterrieexerzieren, Der Feind hört mit. Hiermede had dus de militaire instructiefilm haar intrede in het leger gedaan. Toch was het hoofdzakelijk eerst na den oorlog, dat de film als hulpmiddel hij de opleiding definitief werd ingevoerd (België 1919, Frankrijk 1920, Zweden 1920, Zwitserland 1928, Nederland 1928). In de meeste Europeesche legers werden commissies ingesteld belast met de organisatie, het beheer van en het toezicht op den militairen filmdienst. Welk een uitgebreid gebruik thans in ver schillende legers wordt gemaakt van films ten behoeve van de opleiding, moge blijken uit bijlage II, waarin enkele gegevens betreffende den militairen filmdienst in het buitenland zijn opge nomen Het zal evenwel geen nader betoog behoeven, dat deze nieuwe dienst de eerste jaren van zijn bestaan met tal van moeilijkheden te kampen had. Behalve technische vraagstukken als keuze van toestellen, inrichting van bioscooplokalen, de samenstelling van het filmontwerp, het „scenario", e.d., traden twee vraagpunten naar voren die nauw verband houden met de toepassing van het nieuwe hulpmiddel, nl. „Wat moet men filmen en hoe moet de film vertoond worden". We zullen deze beide vraagstukken in het kort in beschouwing nemen, omdat deze vragen voor de bruikbaarheid en het nut van de film bij de militaire opleiding, van overheerschende beteekenis zijn. Wat moet men filmen? Ziehier een vraag, die eerst grondig bekeken werd, toen de filmdienst reeds eenige jaren in bedrijf was. Het terrein toch van de instructiefilm is onbegrensd. En juist hierin schuilt de groote moeilijkheid. Dit vraagstuk vindt daarom zijn oplossing in de beantwoording van twee andere vragen en wel deze Wat beoogt men met de instructiefilm in het algemeen en wat beoogt men met een bepaalde instructiefilm. Het antwoord op de eerste vraag kan kort zijn. De instructie film in het algemeen heeft geen andere bedoeling dan allen, die jaar in, jaar uit werken aan de voorbereiding van het leger voor zijn taak in oorlogstijd, te steunen bij hun moeilijken arbeid. Allen, den instructeur bij de recruten-opleiding of bij de kaderscholen, de compagnies-, batterij- en eskadronscommandanten en niet in het minst de legerleiding, die in reglementen en voor schriften haar opvattingen aan troepen en staven kenbaar maakt. Deze steun is niet als een overbodige luxe aan te merken, zoolang het opvoeren van de geoefendheid van den troep, het opvoeren van de kennis van reglementen en voorschriften voor het kader, het opvoeren van de kennis van het hoe en waarom der voor- 532

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 14