Motiveert de kennisname van deze wetenschap reeds voldoende een ter hand nemen van de modernisatie van het identiteitsplaatje van het leger hier te lande, een verplichting daartoe vormt een 'clausule, nieuw opgenomen in een der artikelen van de op 27 Juli 1929 tot stand gekomen herziening van de „Conventie van Genève voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de legers te velde". In afwijking met het bepaalde bij de vroegere Conventie van 6 Juli 1906, werd namelijk in hoofdstuk I artikel 4 voorge schreven, dat: „Zij (de oorlogvoerende partijen) zullen verzamelen en even eens aan elkander toezenden, alle voorwerpen, dienende tot persoonlijk gebruik, welke op de slagvelden of op de gesneu velden zijn gevonden en in het hijzonder de helft van het identiteitsplaatje der gesneuveldenterwijl de andere helft aan het lijk vastgehecht moet blijven". Op deze plaats zij voorts vermeld, dat de bepalingen van deze Conventie op den 3en April 1933 voor Nederland, inclusief zijn Overzeesche gewesten, bindend zijn geworden. Bij den A. C. W. h. 1.1. werd nog nader onderzocht, welke de meest gewenschte constructie voor een identiteitsplaatje is. In een verslag over het „Onderzoek naar het meest gewenschte mate riaal dat in aanmerking komt voor den aanmaak van identiteits plaatjes" worden de in het voorafgaande beschreven onderzoe kingen van Colonel Thomann overgenomen en wordt gewezen op het beschikbare Poldi-A.K.V.-staal, dat in hoedanigheid over eenkomt met het besproken V2 A-H-staal van Krupp, als mate riaal van het toekomstige identiteitsplaatje. Het vermeldt verder, dat een aantal model-plaatjes werden ver vaardigd, waaraan werd geconstateerd, dat het breken alleen langs een groef niet gemakkelijk genoeg ging, om welke reden twee openingen extra op de kleine as werden aangebracht, waardoor aan dit euvel afdoende werd tegemoet gekomen. Voorts wordt de ovale vorm van voordeel boven den ronden geacht bij het afbreken en aangenamer bij het dragen en nog de onderstaande, belangrijke technische bijzonderheden, inzake de bewerking van het materiaal vermeld. Bij het ponsen en freezen, als koude bewerkingen, ontstaan respectievelijk aan den rand en aan gaten en groef kristaldefor maties, waardoor het roestvrije staal op die plaatsen gemakkelijker chemisch aantastbaar wordt. Door warmtebehandeling, gevolgd door afbijten en polijsten, moet het nadeel later weer zooveel mogelijk worden opgeheven. Tot slot zij nog het volgende uit het verslag vermeld en wel in verband met het feit, dat het oude identiteitsplaatje uit hard rubber bestaat. 600

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 82