604 Overwegende, dat beklaagde mede heeft verzocht, hem een raadsman toe te voegen, weshalve hem door 's Hofs President als zoodanig is toegevoegd de advocaat en procureur bij het Hooggerechtshof Mr. K., die ter terecht zitting is verschenen en de verdediging heeft voorgedragen; Overwegende, dat de Advocaat-Fiscaal heeft verzocht, de telastelegging te mogen aanvullen in dier voege, dat achter het woord „Swordt ingevoegd de zinsnede: „die toen als sergeant van piket dienst deed"; dat deze aanvulling, waartegen door beklaagde en diens raadsman geen bezwaar is gemaakt, is toelaatbaar en mitsdien behoort te worden toegestaan; Overwegende, dat beklaagde zoowel in het voorloopig als in het gerechte lijk onderzoek en eveneens voor den Krijgsraad heeft verklaard, zich niets van het gebeurde te herinneren, zoodat de eerste rechter zich genoodzaakt heeft gezien, beklaagde's verdediging verder buiten beschouwing te laten; dat beklaagde ter terechtzitting in hooger beroep bij zijn houding in eersten aanleg heeft volhard en bovendien heeft beweerd, zich ook van hetgeen vóór het gebeurde met getuige S is voorgevallen, niets meer te herinneren, doch tevens en in strijd met dit betoog nog uitdrukkelijk heeft verklaard, getuige S niet te hebben geslagen, doch het Hof niettemin het feit bewezen acht op de gronden en middelen, in het beroepen vonnis genoemd, en de Krijgsraad dit feit juist heeft omschreven; Overwegende, dat, ook al ware de telastelegging niet aangevuld, als blijkens het hierboven overwogene is geschied, ten deze aan het misdrijf, omschreven in art. 106, alinea 1 van het Wetboek van Militair Strafrecht moest worden schuldig verklaard, met name de verzachtende omstandigheid, omschreven in art. 110 van dat wetboek, niet aanwezig zou zijn geweest, en zulks niet, gelijk de Krijgsraad overweegt, omdat het feit is gepleegd in diensttijd, doch wel, omdat het is begaan ter zake van een dienstaangelegen- heid, x) immers naar aanleiding van een (bevestigend) antwoord, door getuige Sgegeven op een vraag van beklaagde, of deze getuige hem op het rapport zou brengen, mitsdien dit feit geacht zou moeten worden in dienst te zijn gepleegd, ook al ware het niet begaan in diensttijd en tegen den ser geant van piket; Overwegende, dat het Hof, in aanmerking genomen beklaagde's persoonlijk heid, zooals daarvan blijkt uit zijn slecht strafhoek, zijn vroegere veroordeeling terzake van mishandeling en zijn houding ten processe gelijk voorschreven, de opgelegde straf te licht acht in verhouding tot den ernst van het mis- drevene; Overwegende, dat het College termen aanwezig acht, den tijd, door be klaagde van 22 November tot en met 11 December 1933 in verzekerde bewa ring doorgebracht, geheel in mindering te brengen van de hem opgelegde vrijheidstraf; Overwegende, dat, mede in aanmerking genomen beklaagde's kennelijk leugenachtig verweer, zijn persoonlijke verschijning in hooger beroep niet noodzakelijk is voorgekomen, zoodat de daaraan verbonden kosten te zijnen laste moeten blijven; Gelet, behalve op de in het beroepen vonnis aangehaalde wetsbepalingen, op art. 211 van de Rechtspleging bij de Landmacht, zoomede op de artt. 43, 51 (3) ten 2de en 55 van 's Hofs Provisioneele Instructie; RECHTDOENDE IN HOOGER BEROEP: IN NAAM DER KONINGIN! Staat toe de verzochte wijziging der telastelegging in dier voege, dat daarin achter het woord „Swordt gevoegd de zinsnede: „die toen als sergeant van piket dienst deed"; Vernietigt het op 26 Januari 1935 gewezen en op 2 Februari 1935 uitgespro ken vonnis van den Krijgsraad te Padang, waarvan beroep, ten aanzien van de opgelegde straf; J) Curs, van ons. Red.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 86