608 grafische schootstafels geleidelijk de andere zullen vervangen. Het kaarten- materieel is sterk ingekrompen; als Schieszplan wordt gebruikt een kaart van 1 50 000 of 125.000 of wel een werkvel van 1 25.000. Het gebruik van luchtfoto's door de artillerie wordt in een aanhangsel uitgebreid behandeld. Bij Hoofdstuk VI zijn wij aan het eigenlijke schieten toe. Onder waarneming is nieuw het begrip „Sehstreifen", dat is de ruimte, waarbinnen en - waarnemingen mogelijk zijn. Bij de waarneming van terzijde blijkt, dat het brengen van de schoten in de waarn. lijn geschiedt door afst. correcties het houden van de schoten in de waarn. lijn gebeurt door gelijktijdige breed te- en afst. correcties, waarvoor kleine afst. correcties (25 of 50 m) met daarmede correspondeerende breedtecorrecties worden aanbevolen, tenzij de waarn. hoek bekend is, in welk geval uit een Cim-tabel direct de met elkaar overeenkomende correcties kunnen worden afgelezen. Het inschieten geschiedt echter met 1 stuk, en dit moet dunkt ons, het inschieten van terzijde zeer bemoeilijken. Een voorbeeld wordt gegeven van het inschieten op een smal doel, waaruit blijkt, dat eerst zijdelings wordt ingesloten tot een vork van 37°». Daarna wordt met de gehalveerde zijd. richting een lengtevork van'100 m geschoten, waarbij de lengteafwijking of bepaald wordt door de waarneming L. of R, om tenslotte tot het groepschieten over te gaan. (Waarom eerst nog een lengtevork wordt geschoten is ons niet recht diud®~ liik- ook benut men blijkbaar bij het groepschieten niet de omstandigheid dat'men de grootte der lengteafwijkingen kent). Bij het schieten op een breed doel wordt anders gehandeld. Het brengen van de schoten (van het inschietstuk) in de waarn. lijn wordt dan tevens benut om de „streep te bepalen ten opzichte van het doel, waarna met een correctie de batterij m de richting op het doel wordt gebracht. (Wij geven zelfs een ervaren vuurlei- der slechts eene geringe kans om dit klaar te spelen onder normale omstan digheden). De methode voor het schieten met waarneming van terzijde njkt ons weinig bevredigend. Bij de breedteverdeeling van het vuur blijkt, dat het schieten met even wijdige stukken ten allen tijde dwingend is voorgeschreven. Op een smal doel vurende, laat men de vleugelstukken uitvallen; op een Punktziel woidt slechts met 1 stuk gevuurd. Vuurt men op een breed doel, dan woidi, de batterij telkens omgegooid op bepaalde doelgedeelten; spreiden kent men me (hetgeen ons een zeer groot nadeel lijkt om een doel m zqn geheel sne met vuur te kunnen overdekken). In verband met de grOotere breedtewerking van projectielen van 10 cm en zwaarder, moeten dergelijke batterijen daarom ook met grootere tusschenruimte tusschen de stukken worden opgesteld. Hoezeer wij ook het groote belang erkennen van de evenwijdige batterij als grondslag voor alle vuren en zijdelingsche omzettingen, hetgeen trouwens m alle schietvoorschriften tot uiting komt, zoo lijkt ons de doorvoering hiervan als in het Duitsche voorschrift toch wel uitermate star; deze methode dwmgt verder om de batterij op te stellen met regelmatige tusschenruimten en maakt daardoor de tactiek ongemotiveerd ondergeschikt aan de techniek. Na deze inleiding volgen de eigenlijke schietregels. Het inschieten ge schiedt met 1 stuk (in tegenstelling met het Fransche beginsel). Men onder scheidt nauwkeurig en vluchtig inschieten. Bij het laatste wordt een vork geschoten van 100 m, 200 m of meer, naar gelang van de diepte van het doel, de vorkgrenzen behoeven niet te worden bevestigd. Een schot op het doelop pervlak bij een diep doel is vraagteeken (zonderlinge consequentie). Bij nauwkeurig inschieten wordt eerst een nauwe vork (2 X LS50) bepaald met bevestigde grenzen. Hiervoor wordt bij meterverdeeling genomen 100 m mdien 2x SL50 120 m is, anders 200 m; bij Voo-verdeeling wordt de „enge Gabel in de schootstafel opgezocht. Krijgt men 1 treffer, dan wordt het grensschieten afgebroken en is deze afstand die voor het groepschieten, ook al mocht men op dezen afstand reeds of - schoten hebben. Eene gemengde laag van 2 schoten (+-) behoeft ook geen bevestiging. Op den gehalveerden vorkatstand of den afstand vangt het groepschieten met 1 stuk aan. Na een vork van 100 (resp. 200) meter bestaat de groep uit 6 (12) schoten, waarvoor de verhou-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 90