609 ding en moet bedragen 3:3 (6:6) tot 2:4 (4:8). Geven de eerste 3 schoten afwijkingen in denzelfden zin, dan wijzigt men met 50 m (100 m)blijkt dit te veel dan wordt met 25 m (50 m) gewijzigd. Is in de groep van 6 (12) schoten 1 schot (2 schoten) met tegensteld teeken, dan wordt met 25 m (50 m) correctie een nieuwe groep geschoten. Geeft deze groep een verkeerde uit komst in tegengestelden zin, dan wordt het uitw. vuur afwisselend op beide afstanden voortgezet. Het groepschieten bij 7oo-verdeeling geschiedt op dezelf de wijze als met de 100 m-vork. Het uitw. vuur vangt hierna aan als voortgezet groepschieten met de ge- heele batterij. Na vluchtig inschieten wordt uitw. vuur afgegeven op de beide vorkgrenzen, c.q. strooiend op tusschenliggende afstanden als de vork oen veelvoud is van de „enge Gabel". Het schieten in ricochetwerking is nieuw. Hiervoor moet men vluchtig inschieten ZV (zonder vertraging) met bevestigde vorkgrenzen en uitw. vuur afgeven MV, als hierover aangegeven, beginnende op de -grens. Men moet minstens 75 ricochetschoten krijgen, terwijl de SPn niet te hoog mogen liggen (max. gemidd. 15 m bij het veldkanon, 25 m bij de veldhouw., 30 m bij de zware veldhouw). Zoo noodig gaat men over tot een andere lading of tot ZV. Tijd-vuur (met granaten) geschiedt alleen voor het inschieten en voor het uitw. vuur tegen ballons. Tijd-vuur tegen andere doelen heeft te geringe uitwerking. Hulpdoelen mogen zijdelings 200" en in afstand 1500 m met het doel ver schillen; overbrenging geschiedt door den afstand in verhouding tot de geschoten daginvloeden te corrigeeren (methode k). Het gebruik van een ankerdoel is overeenkomstig. Het schieten met hooge SPn wordt uitvoerig behandeld. Over het inschie ten met geluid- en lichtmeetdienst stippen wij slechts aan, dat voor de geluidmeetdienst geschoten moet worden met granaten van 15 cm of zwaar der, alleen bij zeer gunstige omstandigheden nog met 10 cm. Het vuur zonder inschieten (Planschieszen) eischt bekendheid met de daginvloeden. Er wordt gestrooid, waarvoor de uitbreiding van het doel bedraagt bij zekere (resp. onzekere) grondslagen: in de breedte nihil (resp. een batterijbreedte naar L. en naar R.), in de lengte 2% (resp. 4%) van den afstand naar -f- en -zijde. De strooimaat is gelijk aan de maat hiervoren aangegeven voor de nauwe vorkgrens: 2 X LSh, in °/oo, 100 m oi 200 m. Een doel, gelegen op 4000 m wordt dus bij zekere schietgrondslagen bevuurd op afstanden 3900, 4000 en 4100 m (waarbij uiteraard nog de dag invloeden in rekening zijn te brengen). Het voorschrift geeft ook getallen voor munitieverbruik voor dit geval voor het neutraliseeren van een doel, waaruit wij het volgende overnemen. Bij zekere grondslagen (dus diepte van het vuur 4 van den afstand plus de spreiding) en een gemidd. batterijbreedte van 100 m moet minstens het volgend aantal schoten worden gebruikt: 4000 m 5000 m 6000 m 7000 m 8000 m 9000 m 10C00 m 7.5 cm 65 80 95 110 125 140 160 10,5 cm 35 40 50 55 65 70 80 15 cm 20 25 30 35 40 45 50 (Bij onzekere grondslagen, dus dubbele diepte van het vuur, ook 2 X zooveel munitie). Opmerkelijk is, dat geen tijdlimiet wordt aangegeven. Na de schietregels volgt de toepassing voor eenige gevallen. Ontplooide en ontwikkelde inf. in open terrein: vluchtig inschieten, vork- grens naar de zijde van de bewegingsrichting bevestigen; ook verder geheel overeenkomstig onze schietregels. Gedekte inf. (loopgraven): ricochetvuur of nauwkeurig inschieten met Gn.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 91