Vele vraagstukken vallen nog op te lossen. We willen er hier nog
enkele van aanstippen.
Opstelling is noodig van de grondslagen voor het gebruik der
„Luchtmacht", alsmede het vaststellen van de wijze van opleiding
en oefening van het personeel en van de samenwerking en oefening
tusschen marine en leger eenerzijds en de luchtstrijdkrachten
anderzijds.
De richtlijnen hiervoor zouden moeten worden uitgewerkt door
een in te stellen „Raad van Defensie", waarin zitting dienen te
hebben actieve vertegenwoordigers van leger, vloot en luchtmacht
onder presidium van den Gouverneur-Generaal als Opperbevel
hebber.
Vervolgens is er het belangrijke personeelsvraagstuk. Een snelle
recruteering van luchtvarend personeel voor de uit te bouwen lucht-
vaart-afdeeling kan niet meer uitsluitend plaats hebben uit offi
cieren en onderofficieren van het leger. Een aanvullende formatie
zal moeten ingesteld door aanneming van luchtvarend personeel
met kort dienstverband, die na hun eerste opleiding in Nederland
te hebben ontvangen, een verbintenis voor de tropen aangaan (op
de wijze als thans bij den M.L.D. geschiedt). Uitwisseling en
detacheering zal moeten plaats hebben van officieren en onderoffi
cieren van de luchtmacht in Nederland, die eventueel na een
eersten termijn volbracht te hebben, in de vaste kern in Ned.-Indië
(c.q. Nederland) kunnen worden opgenomen.
Voor de hier bedoelde luchtvaartorganisatie dient een bijzondere
promotie-regeling te worden ingevoerd, met in beginsel een vaste
kernformatie, waaromheen zich het personeel met kort dienst
verband en de gedetacheerde officieren en onderofficieren van het
leger groepeeren.
Niet minder belangrijk is het vraagstuk der financiering. De
geschetste ontwikkeling van de luchtmachtorganisatie gaat verre
uit boven de beteekenis van de thans bestaande luchtvaartafdee-
ling, bedoeld als hulporgaan van het leger. Evenzeer geldt dit voor
de marine-luchtstrijdkrachten. De begrooting voor de geheele
luchtvaartorganisatie moet daarom afzonderlijk worden opgesteld.
In het eerste deel van deze verhandeling is aangegeven, dat een
sterkte van het „Operatief Orgaan der Luchtmacht" van 60 twee-
motorige bommenwerpers, aangemerkt wordt als een krachtig
orgaan in de hand van den Opperbevelhebber.
Deze sterkte, n.l. 6 afdeelingen elk van 9 vliegtuigen, is zoodanig,
dat dit nog als één geheel kan worden gehanteerd zoodat kan
worden aangenomen, dat concentratie van enkele vliegvelden af
-mogelijk is boven een bepaald doel.
Een dergelijke formatie kan tegen een uitgebreid doel een zoo
groot aantal bommen afwerpen, dat een voldoende trefkans is
gewaarborgd. Bij verspreid liggende doelen kunnen voorts meer
dere objecten tegelijkertijd worden aangegrepen.
658