De gewone draf (natuurlijke of middel-draf) is een gang, die
het midden houdt tusschen den uitgestrekten draf en den ver
zamelden draf. Het paard gaat ongedwongen voorwaarts, recht,
neemt soepel de teugels aan in een evenwichtige en ontspannen
houding. Zijn passen moeten zoo gelijk mogelijk zijn de achter-
beenen volgen precies de voorbeenen.
In den uitgestrekten draf vermeerdert het paard zijn actie de
hals strekt zich, de schouder, krachtig voortgedreven door de
achterhand, wint voorwaarts terrein, zonder merkbaar hooger te
komen.
Bij den verzamelden draf veroorlooft de meer opgerichte hals
aan de schouders een groote vrijheid van beweging in alle rich
tingen, de achterhand plaatst zich meer onder de massa en onder
houdt, niettegenstaande een verminderde snelheid, de energie voor
den drang naar voren. Het paard maakt kortere passen, maar is
bewegelijker en lichter.
Bij den gewonen draf en uitgestrekten draf zal de ruiter door
gaans licht draven. Bij den verzamelden draf zal hij doorzitten.
De gewone galop is een gang, welke het midden houdt tusschen
den uitgestrekten galop en den verzamelden galop. Het paard van
het hoofd tot staart recht gesteld, gaat vrij in zijn natuurlijk even
wicht.
Bij den uitgestrekten galop strekt zich de hals de punt van
de neus wordt min of meer vooruit gestoken het paard vergroot
zijn galopsprong, zonder iets van zijn kalmte en lichtheid te ver
liezen.
Bij den verzamelden galop is de schouder ongedwongen, vrij,
en bewegelijk de achterhand is actief en veerkrachtig het labiel
evenwicht neemt toe, zonder vermindering van den drang naar
voren.
In alle gangen waarborgt een lichte bewegelijkheid van de
kaak, zonder zenuwachtigheid, de gehoorzaamheid van het paard
en de harmonische verdeeling van zijn krachten.
Veranderingen van gang en tempo moeten steeds duidelijk en
toch soepel zijn de voorafgaande beweging blijft onderhouden tot
het oogenblik, waarop het paard den nieuwen gang aanneemt of
halt houdt.
Bij den overgang van het achterwaarts gaan naar het voor
waarts gaan, mag het paard geen oogenblik een ophouding (mo
ment van stilstaan) vertoonen.
Bij het veranderen van richting mag het paard, overeenkomstig
de verschillende opvattingen (Scholen), hetzij recht blijven, dan
wel licht gebogen zijn volgens den cirkel welke het doorloopt.
Bij. den arbeid op twee hoefslagen zijgangenmoeten hoofd,
hals en schouders steeds aan de achterhand voorafgaan het paard
mag geen enkele vertraging vertoonen een zeer geringe buiging
713