De pirouette in galop is een vlotte op de achterhand met een straal gelijk aan de lengte van het paard. De voorhand beschrijft een cirkel om de achterhand, welke laatste in het midden der volte blijft en als draaipunt dienst doet. De achterbeenen mar keeren den galop op de plaats, zich vrijwel op dezelfde plek heffende en weer plaatsende en daarbij draaiende om de beweging van de voorhand te volgen. Het paard moet zonder heftigheid de wending maken, waarbij dezelfde regelmaat en dezelfde impuls bewaard moeten blijven. Het mag geen doorloopenden steun op een der achterbeenen nemen, aangezien alsdan het paard niet meer in galop zou zijn. Alle bewegingen van het paard moeten verkregen worden zon der zichtbare handelingen van den ruiter. Deze moet diep in het zadel zitten, met soepele lendenen en heupen, dijen en beenen aangesloten, het bovenlijf ongedwongen, vrij en recht. 715

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 87