3. BIJZONDERE GEBRUIKSVORMEN VAN DE
OFFENSIEVE HANDGRANAAT
door
A. G. MANTEL,
le Luitenant der Artillerie.
De le Luitenant der Infanterie L. A. VELLENGA geeft in het
Aprilnummer 1935 van het I. M. T. verschillende buitengewone
gebruiksvormen aan van onze handgranaat.
De vermelde methoden berusten op de gedachte, dat onze
schokhandgranaat hypergevoelig is, welke conclusie de schrijver
trekt uit het gestelde in punt 36 van het V. H. I. Dit punt zegt
nl.: „Indien een geworpen of uit de hand gevallen granaat niet
is gesprongen (en dit niet te wijten is aan de omstandigheid, dat
de veiligheidsband nog volkomen in den oorspronkelijken toestand
om de granaat is gewonden, bv. als gevolg van het verzuim om
het vastgeplakte uiteinde vóór den worp los te rukken), is het
ten strengste verboden de granaat, op welke wijze dan ook, aan
te raken, aangezien de minste aanraking deze tot springen kan
brengen".
De Heer VELLENGA is hier evenwel op een dwaalspoor ge
raakt, daar bij het lezen der laatste zinsnede van het genoemde
punt 36 de klemtoon moet worden gelegd op het hierboven gecur-
sifeerde kan, hetgeen dus zeggen wil, dat er slechts kans is op
springen. Men zou, om deze dubbelzinnigheid, die de oorzaak der
vergissing is, te elimineeren het genoemde punt kunnen aanvul
len met de woorden: „Hoewel dit geenszins bij iedere aanraking
en elke ongesprongen handgranaat zal geschieden, moet men uit
veiligheidsoverwegingen elke ongesprongen handgranaat als zeer
gevaarlijk beschouwen".
Het spreekt vanzelf, dat op deze kans tot springen geen (bijzon
der) gebruik van de handgranaat mag worden gebaseerd.
De Heer VELLENGA wijst vervolgens op de voordeelen, die
het snel leggen van een mijnenveld door de infanterie kan bieden
en die de door haar snel te verrichten vernielingen kunnen
opleveren.
1) Met 3 figuren achter in dit nummer.
662