leidingen, enz. zijn gelegen. Dit is duidelijk, daar de magneet
naald van de boussole in deze gevallen door storing, onjuiste
azimuths zou aanwijzen. Waar echter de theodoliet een 5 a 10
maal nauwkeuriger aflezing der hoeken mogelijk maakt, zou het
bevreemding kunnen verwekken, dat dit instrument dan niet meer
gebruikt wordt. De oorzaak hiervan is, dat de voortplanting der
fouten bij dit instrument, waar standhoeken worden afgelezen,
veel ongunstiger is dan bij de boussole, welke ons azimuths geeft.
Dit foutenonderzoek heeft uitgewezen, dat bij aansluiting van een
meting tusschen twee driehoekspunten, de theodoliet-boussole de
voorkeur heeft, indien de meting korter is dan 5 km en de berg
boussole bij metingen langer dan 5 km. Hiernaast dient echter
vermeld te worden, dat in dat geval de meetstandpunten bij de
theodolietmeting liefst onderling 300 meter moeten verschillen.
Waar dit, in een land als Indië, veelal onmogelijk is, wint vanzelf
sprekend de bergboussole het pleit. Al heeft de bergboussole ech
ter de voordeelen van een gunstiger foutenvoortplanting, al kun
nen we met dit instrument veel sneller meten, dus een economisch
voordeel, toch heeft ook dit instrument een zeer zwak punt. De
bergboussole levert ons, zooals gezegd, azimuths. Door de z.g.
locale attractie, d.z. plaatselijke afwijkingen van de magneetnaald
door ijzerhoudende lagen in den bodem, sluipen ook in deze me
tingen fouten, die vrij belangrijk kunnen zijn. Waar nu deze plaat
selijke afwijkingen vrij veelvuldig voorkomen, moeten we, om
grove fouten tegen te gaan, toch weer onze toevlucht nemen tot
de theodolietboussole, zoodat practisch kan worden aangenomen,
dat het hoofdverband nagenoeg geheel met de theodoliet wordt
opgemeten.
De detailmetingen hebben steeds plaats met de bergboussole.
Deze metingen zijn in den regel veel korter dan de hoofdverband-
metingen. Mocht hierbij locale attractie optreden, dan zal tijdelijk
worden overgegaan tot het meten met standhoeken, door op elk
standpunt de hoek te bepalen tusschen de twee gemeten azimuths,
waardoor ongunstige invloed op de meting, practisch is uitgesloten.
Teneinde schommeling in het onderling verband zoo veel mo
gelijk tegen te gaan, worden alle meetlijnen zoo recht mogelijk
gehouden. Van alle details der meetlijnen en mede van de details
er links en rechts van gelegen, worden ligging en hoogten bepaald
door afstands-, hoek- (azimuth) en hoogtemeting. Hierdoor zijn
dus een zeer groot aantal punten in onderling verband op de
kaart bekend. Van elke meetlijn wordt in het meetboek een schets
vervaardigd, waarin zoowel de details als de terreinvoorstelling
(beloop der tranches) wordt aangegeven.
Het aantal punten dat wordt aangemeten, houdt rechtstreeks
verband met de gedetailleerdheid van het terrein, de noodzakelijk
heid om de tranches op hun plaats te krijgen en de schaal der
kaart. Om de gedachten te bepalen kan worden aangenomen dat
773