van economie niet dezelfde werkwijze kan worden toegepast als
in gecultiveerde streken. Een gedeelte der bergtoppen is gebruikt
als meetstation voor de driehoeksmeting, m. a. w. zijn voorzien
van triangulatiepilaren en zijn in coördinaten, dus zuiver, bekend.
Alle markante ruggen worden gemeten met de bergboussole in
een aaneengeschakelde meting, evenals de belangrijkste ravijnen.
Ook hier geldt dus dezelfde nauwkeurigheid als voor de detail
metingen was becijferd, zoowel in horizontale ligging als in hoogte.
Het tusschengelegen terrein echter wordt graphisch ingemeten
volgens de z.g. planchetmethode. Deze methode is niets anders,
dan dat vanuit 2 (voor uitgestrekte terreinen vanzelfsprekend
meerdere) in ligging nauwkeurig bekende standpunten, de richtin
gen worden bepaald naar een (of meerdere) bekende punten en
naar alle zichtbare toppen, neuzen, knikken van ruggen en andere
details in het te kaarteeren terreingedeelte. De richtingen naar de
aangepeilde objecten worden met behulp van hun standhoeken,
de hoeken gevonden door het verschil te bepalen tusschen de
aangepeilde richting naar het bekende punt en de onbekende
objecten, graphisch op de kaart uitgezet. Het snijpunt der lijnen
uitgezet vanuit de beide bekende standpunten (planchetpunten)
naar een en hetzelfde object, geeft de ligging van dat object aan
(fig. 5).
Uit de kaart wordt nu de horizontale afstand opgemeten en met
behulp van de gemeten hellingshoek de hoogte berekend.
Vastgesteld is dat het hoogteverschil verkregen uit de berekening
der beide peilingen onderling niet meer dan 5 meter mag bedragen
Het gemiddelde van beide gevonden hoogten is de hoogte van het
aangepeilde punt, na correctie voor de aardkromming en straal-
uiging. De horizontale ligging der op deze wijze bepaalde punten
zal, indien alle voorgeschreven eischen worden gevolgd, evenmin
aan groote schommeling onderhevig zijn, al zullen deze verschil
len vanzelfsprekend grooter zijn dan die der aaneengeschakelde
metingen Het zal echter duidelijk zijn, dat eerst tot deze betrekke
lijk minder nauwkeurige methode werd besloten, nadat vooraf
was vastgesteld, aan welke nauwkeurigheidseischen de opname
van dit soort terrein moest voldoen. Deze eischen houden weer di
rect verband met het doel, waarvoor de kaart van zulk bergterrein
dient en dan kunnen we al direct concludeeren dat oriënteering
een der hoofdfactoren is. Deze factor heeft tot gevolg gehad, dat,
wil de kaart duidelijk leesbaar zijn, de markante ruggen dienen
uit te komen t.o.v. de overige bergdetails. Om dit doel te bereiken
was het noodzakelijk, dat we ons aan eenige overdrijving schuldig
maakten, m.a.w. de tranches in de ravijnen werden meer opgetrok
ken om de rug beter te accentueeren en de rug iets breeder ge-
teekend dan deze in werkelijkheid was. We moeten ons van deze
overdrijving weer niet te veel voorstellen, ze is net voldoende om
net gestelde doel te bereiken, maar tevens noodzakelijk. Een ieder,
775