die wel eens een stereo-fotogrammetrisch opgenomen en mecha nisch ontwikkelde kaart heeft ingezien, o.a. in de Zwitsersche gletschergebieden is deze methode nog al eens toegepast, zal tot de conclusie zijn gekomen, dat de wiskundig juiste tranches een goede oriënteering ten zeerste bemoeilijken. Het terrein doet zich aan het oog anders voor dan het op de kaart is weergegeven (fig. 6). Dit laatste is nu niet zoo onbegrijpelijk. Wanneer we een terrein gedeelte bestudeeren, doen we dit in den regel op eenigen afstand. Juist deze afstand is oorzaak, dat vele kleinigheden in de terrein- vormen verdoezelen, waardoor gedetailleerde gedeelten ons betrek kelijk niet gedetailleerd voorkomen. Het groote bezwaar hiervan is echter, dat, wat voor ons oog een rechte lijn lijkt, op de kaart een lijn is vol grillige bochten. Dit nu maakt het oriënteeren moei lijk en hieraan wordt door de voor onze topographische kaarten gevolgde werkwijze eenigszins tegemoet gekomen. Teneinde de foutengrenzen bij het uitvoeren van planchet- werk nog zoo klein mogelijk te houden, dient bij de practische uitvoering aan enkele voorwaarden te worden voldaan, n.l. a. de uit te zetten standhoeken dienen zoo klein mogelijk te zijn, m.a.w. één der aangepeilde punten voor de standlijnrichting (triangulatiepunt) moet in of in de onmiddellijke nabijheid van het te planchetteeren terreingedeelte liggen. Het meest gunstige geval is, wanneer voor elke strook (om de gedachten te bepalen ter breedte van 6 cm kaartaf- stand) de standlijn ten opzichte waarvan de standhoeken worden uitgezet ongeveer midden over deze strook loopt. b. de standlijn mag niet te kort zijn. c. de snijdingshoeken der peilingen zullen niet kleiner zijn dan 30° en niet grooter dan 150°. Snijding onder een hoek van 90° is het meest gunstig. Het doel van deze voorwaarden zal hierachter bij de bespreking van het teekenwerk nader worden uiteengezet. Houden we nu aan deze eischen streng de hand, dan zullen fouten grooter dan 0,2 a 0,3 millimeter kaartafstand uitzonderin gen zijn. Practisch echter is het niet altijd mogelijk deze voorwaar den letterlijk te volgen, zoodat grootere fouten zullen optreden, maar tevens dient hierbij vermeld te worden, dat dit meestal geldt de niet of minder domineerende details, die voor oriënteering geen waarde hebben. Nemen we eens aan, dat zulk een betrekkelijk onbelangrijk de tail, b.v. een knik van een rug, 0,5 milimeter kaartafstand foutief ligt, dan zal dit door de hiervoor bedoelde overdrijving in de tee- kening nog niet tot uiting komen. De te breed weergegeven rug zal deze 0,5 mm opnemen en tot onmerkbaar reduceeren. Ik heb gezegd, deze fout geldt voor onbelangrijke details, dus niet voor toppen en markante neuzen, daar deze objecten steeds door meer- 776

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 40