gen een bron van fouten kan zijn, niet alleen door de mindere volkomenheid van de teekeninstrumenten, maar ook door onvol komenheden in ons waarnemingsvermogen, gemoedstoestand van den teekenaar, afwisselende temperatuursverschillen, enz. De eerstbedoelde fouten, dus die in het teekengereedschap, de z.g. constante of regelmatige fouten, zullen in den regel een invloed uitoefenen in denzelfden zin, b.v. een steeds te lange of te korte opdracht opleveren naar gelang de dubbele decimeter in verge lijking met de ware lengte te lang of te kort is. Laatstbedoelde fouten hebben een toevallig karakter en kunnen zoowel positief als negatief zijn en binnen zekere grenzen alle mogelijke waarden aannemen. Teneinde nu naast de meetfouten ook den invloed van deze fouten zoo klein mogelijk te houden, is vastgesteld, dat de boussolemetingen op een 2% of 5 maal grootere schaal zullen worden opgedragen (in den regel 110000, dus 0,1 millimeter is gelijk aan 1 meter). De te bereiken teekennauwkeurigheid wordt hierdoor veel grooter, dus de invloed der fouten veel geringer. De gemaakte opdracht, wordt daarna mechanisch met behulp van de pantograaf in de kaart overgebracht. Het spreekt vanzelf, dat bij het bepalen van het verschil tusschen de lengte der opdracht en de lengte der kaart rekening moet worden gehouden met de waar de der rekking of krimping van het papier, teneinde het onderling verband te behouden en geen verkeerde foutengrens aan te leggen. We dienen nu onze aandacht even te geven aan de voorwaarden gesteld voor de practische uitvoering van het planchetwerk. Al direct zal het duidelijk zijn, dat de eerste voorwaarde, n.l. kleine standhoeken, verband houdt met de rekking en krimping van het papier en mede met een eventueele fout in den transpor teur, d.i. in de verdeeling der graden. Hoe dichter de aangepeilde punten bij de standlijnrichting lig gen, hoe geringer de invloed van de vormverandering van het papier. De tweede voorwaarde, n.l. niet te korte standlijn, moet een groote fout door draaiing van de transporteur t.o.v. de standlijn voorkomen. De straal der transporteur is 15 cm. Voor het uitzetten der standhoeken dient deze straal samen te vallen met de stand- lijnrichting en wel zoodanig, dat het middelpunt der transporteur tevens samenvalt met het standpunt, (de prik op de kaart) dat voor het planchetwerk bezet wordt. Een kleine verdraaiing van deze straal buiten de standlijnrichting, heeft een fout in ligging van het aangepeilde punt ten gevolge. Nemen we nu de standlijnrich ting betrekkelijk lang b.v. 12 cm kaartafstand, dan is de kans op het maken van deze fout veel geringer dan bij een lengte van b.v. 6 cm. De derde voorwaarde spreekt voor zich zelf. Waar alle aangepeil de punten graphisch met potloodlijnen worden uitgezet, zouden bij 780

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 44