deze studie zal, wil men eenigszins tot oordeelen bevoegd raken, noodzakelijk blijken te zijn. Als laatste opmerking het volgende. Zeer dikwijls hooren we de uitlating: „De kaart is fout", zelfs van hen, die beter kunnen weten. Na het vorenstaande zal het toch duidelijk zijn, dat van een „fout zijn" der kaart geen sprake kan zijn, wel echter van een „verouderd zijn" der kaart. Dit is een groot verschil. In een land als Indië, een land in opkomst, verandert de cultureele toestand snel, hetgeen medebrengt een bijna dagelijksche wijziging in be loop en hoedanigheid van het wegenstelsel, ligging en grootte dei- nederzettingen, veranderingen der cultuurgrenzen, enz. Wat van daag een paardenpad is, is morgen een verharde weg, wat bosch is wordt kort na de opname ontgonnen. Het is begrijpelijk, dat het bijhouden dier wijzigingen en aanbrengen op de gedrukte kaarten onmogelijk is, d.w.z. onmogelijk uit een economisch oogpunt be schouwd. We moeten dus noodgedwongen wel genoegen nemen met een gedeeltelijk verouderde kaart. Eerst wanneer sprake is van het drukken eener nieuwe oplaag kan overgegaan worden tot het aanbrengen der geconstateerde veranderingen. Dat deze veran deringen op de Buitengewesten menigvuldiger zijn dan op Java, behoeft geen betoog. Voor Java kan gezegd worden, dat eerst nu een betrekkelijke stilstand is ingetreden, voor de Buitengewesten, waar de intensieve openlegging eerst een 30 jaar geleden begon, nog lang niet. Een sprekend voorbeeld levert het gewest Sumatra's Oostkust. In 1911 met de opname aangevangen werd deze eerst het vorig jaar, dus 1934, beëindigd. Reeds nu kan gezegd worden, dat door de zeer snelle ontwikkeling van dit gebiedsdeel een groot gedeelte, zelfs van kort geleden vervaardigde kaarten, verouderd is. Wat op onze kaarten als oerbosch voorkomt, is nu een aaneen schakeling van rubbertuinen met wegen en nederzettingen. De vraag kan worden opgeworpen, waarom is de topographische op name de openlegging voorafgegaan en niet gevolgd? Het antwoord is zeer eenvoudig; in den regel worden eerst dan concessies aan gevraagd, nadat de topographische gesteldheid van het terrein bekend is, aan de hand waarvan de mogelijkheden van de te vestigen culture, voor wat betreft hoogte van het terrein, afvoer- mogelijkheden van de producten, enz., kan worden bestudeerd. De topographische opname is in dit geval een vrij zwaar wegend al gemeen belang. De mate van veroudering der kaart kan voor elke streek betrek kelijk juist worden beoordeeld, indien we goede nota nemen van het jaartal (of de jaren) van opname, dat voor elk blad boven de noordgrens van dat blad is afgedrukt, waarbij natuurlijk een zekere kennis van de ontwikkelingsgang in dat gebiedsdeel over de afgeloopen jaren onmisbaar is. Als slot spreek ik de hoop uit, dat door dit artikel het inzicht in de nauwkeurigheid der topographische kaarten, is verhelderd. 782

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 46