en bij allen, die door mij indertijd in deze werpwijze werden
onderricht.
Men moet hierbij goed in het oog houden, dat deze werpwijze,
evenals iedere andere vorm van werpen, den menschen geleidelijk
aan en grondig moet worden onderwezen; het gaat niet aan om
iemand, die nimmer met de offensieve granaat geworpen heeft,
plotseling voor het feit te stellen, dat hij door middel van den
steenworp zoo'n granaat b.v. 30 meter of verder moet werpen. In
zoo'n geval moet men natuurlijk niet verbaasd staan, wanneer zich
daarbij voor den werper onaangename gevolgen voordoen. Dit zou
trouwens bij wélke werpwijze ook, het geval zijn en vormt dus
geen billijke maatstaf, waarop de steenworp mag worden veroor
deeld.
Bovendien moge worden verwezen naar het Hollandsche Voor
schrift, waarin wel degelijk ruimte is gelaten voor een juiste en
geleidelijke opleiding tot den steenworp; de mogelijkheid van het
vóórkomen van ongemakken voor den werper wordt daarbij vol
komen onderkend, ECHTER SLECHTS IN DIE GEVALLEN,
DAT DEZE WORP ZOU WORDEN TOEGEPAST ZONDER
EEN GELEIDELIJKE EN DEGELIJKE VOORBEREIDING.
Dat onderstreept volkomen mijne beweringen in dat opzicht,
en het bewijst óók, dat men ook in Holland bepaalde voordeelen
ziet in deze werpwijze.
En wat voor de Hollandsche granaat en voor Hollandsche om
standigheden geldt, mag stellig en in veel sterker mate gelden
voor onze granaat en voor onze omstandigheden, en wel om twee
zeer voorname redenen
le. Voor het bereiken van goede resultaten met onze schok-
handgranaat, is de juistheids-worp een overwegende eisch.
2e. Het verkrijgen van een juistheids-worp wordt in hooge mate
beheerscht door een daarvoor geëigende werp-toijze.
Bij het eerste punt behoeven wij niet verder stil te staan, daar
dit zonder meer overtuigend mag worden geacht.
Het tweede punt echter, houdt verschillende elementen in, waar
bij eenige nadere beschouwingen op haar plaats zijn.
Men zal het wel algemeen met mij eens zijn, dat de huidige
werp-wijze, zooals die in ons voorschrift staat aangegeven, in de
practijk en voornamelijk bij onze Inheemsche leerlingen, moeilijk
heden oplevert. Deze werp-wijze, die ik kortheidshalve de „bow
ler-worp" zou willen noemen, daar de uitvoering er van sterk ge
lijkt op de wijze van werpen door den bowler bij het cricket-spel,
is voor onze menschen géén natuurlijke werp-wijze; zij „ligt" onzen
menschen niet en bij het aanleeren er van staan wij voor het merk
waardige feit, dat hun daarbij eigenlijk een natuurlijke neiging tot
het uitvoeren van een steen-worp eerst moet worden afgeleerd.
786