komen op het moment dat de granaat zich heeft gewapend en dat
daardoor kans bestaat op het indrukken van den naald in het slag
hoedje ook zonder dat de granaat iets treft, waardoor dus een on
tijdige ontploffing in de lucht zou ontstaan op korten afstand van
den werper? 1)
Dit zou, dunkt mij, vrij eenvoudig op een andere wijze zijn te
voorkomen, n.l. door den afstand tusschen naald en slaghoedje
iets grooter te maken, b.v. door de naald iets in te korten; hierdoor
wordt de gevoeligheid van de schok-inrichting weliswaar iets ver
minderd, doch dat kan m.i. zonder veel afbreuk te doen aan de
zekerheid van detonneeren bij het treffen gerust geschieden, daar
de zeer groote schokgevoeligheid van deze granaat zulks n.m.m.
best velen kan. Ook zou de gevoeligheid verminderd kunnen wor
den door een sterkere spiraalveer in den wentelcylinder te plaat
sen, dan wel de spanning van de bestaande veer te vergrooten.
Ik geef hier slechts een idee aan, dat wellicht voor uitvoering
vatbaar kan blijken te zijn; het aangeven van de juiste afmetingen
der verkorting en de bewerking daarvan liggen uiteraard buiten
het bestek van dit artikel.
Ik voor mij voel in zoo'n geval meer voor het zoeken van een
oplossing der gerezen moeilijkheid in een wijziging van de con
structie der granaat zelve, dan door het invoeren van wijzigingen
in de werpwijze of de behandeling van de granaat door de wer
pers. Het lijkt mij minder gewenscht om dergelijke wijzigingen in
te voeren, kort nadat er voor het eerst door den troep met scherpe
handgranaten wordt geworpen, omdat dit niet bevorderlijk is
voor het goede vertrouwen van den troep in dit nieuwe wapen,
temeer waar zij, nu voor het eerst met scherpe granaten werpende,
plotseling hetgeen hun gedurende vier jaren is bijgebracht, moeten
afwennen en het precies andersom moeten doen!
Aan het te spoedig afrollen van den band bij het „afrollend"
werpen is voor een groot deel ook de werpwijze zélf schuld, in dit
geval dus de door mij genoemde „bowler-worp". Als men de steen
worp en de „bowler-worp" vergelijkt en de arm- en handbewegin
gen daarbij ontleedt, wordt mijne bedoeling duidelijk: de steen
worp toch is min of meer een „duw", dien men aan het voorwerp
geeft, terwijl de „bowler-worp" bestaat uit een zwaai met den
arm, waarbij door op een bepaald punt in dien zwaai de hand te
openen, het voorwerp langs de binnenzijden der vingers en over
de vingertoppen de hand verlaat in een raaklijn aan den door de
arm beschreven cirkelboog. Hierdoor krijgt het voorwerp (de gra
naat) in die laatste oogenblikken vóórdat zij de hand verlaat, een
791
b Juist; men zie ook Hoofdstuk IX, A van het eerstdaags verschijnend
Wetenschappelijk Jaarbericht over 1934. Het „oprollend" werpen is een tij
delijke maatregel, welke zal gelden tot op andere wijze het aan den dag
getreden euvel zal zijn ondervangen. Red.