S. betoogt hier, wat wij zoovele malen neerschreven, dat nl.
de waargenomen batterijvuren het meest loonend zijn en strooken-
vuren (af te geven als concentratie) surrogaat, d.w.z. alleen wor
den toegepast als de eerste niet mogelijk zijn, hetzij door gebrek
aan waarneming, hetzij door gebrek aan tijd.
Nu dit besef zich, als reactie op den materiaalslag en de ver
heerlijking van den stellingoorlog met alle foutieve conclusies
daaraan verbonden, zich ruimschoots baan begint te breken, voelt
men wel, dat het bergterrein met al zijn waarnemingsmogelijk
heden als een dorado voor artilleristische werking in eere hersteld
wordt.
Punt 246 (2) zegt: „Deze hoogten begustigen eenerzijds de
waarneming welke anderzijds weer wordt belemmerd door de
aanwezigheid van talrijke doode hoeken. Laatstgenoemde bieden
gelegenheid tot verrassend optreden".
Die doode hoeken, merken wij op (te verstaan als terreinge-
deeiten onttrokken aan de „waarneming") zijn toch nooit zoo
talrijk als in vlak kampongterrein. Ze mogen den vijand nut bie
den voor opstelling of verplaatsing van reserves, voor de ma
noeuvre, ze zijn in bergterrein weinig geëigend voor het bieden
van weerstand en daartegen dient in de eerste plaats de artillerie
haar vuur te richten. (Artillerie is aanvalswapen)Tegen de zicht
bare doelen ageeren de Schieszhunde. Moeten we in doode hoeken
vuren (dood voor waarneming, niet voor vuur) dan passe men
strookenvuur of surrogaat toe.
Stemmen wij dus best in met de redactie van 246 (2) boven
■aangehaald, de derde zinsnede kan ons minder bekoren. Zij luidt
(3) „Daar het veelal bezwaarlijk zal zijn de artillerie de gege
vens voor de voorbereiding van haar vuur met de vereischte
nauwkeurigheid te verstrekken en het den waarnemers soms
moeilijk zal vallen het punt, waartegen het vuur wordt gericht
met juistheid m het terrein te onderkennen, zal in bergterrein de
steun minder goed tot zijn recht kunnen komen dan in vlakke
terreinen
De bedenkingen tegen dit punt zijn de volgende
Het is in bergterrein niet moeilijker een punt te localiseeren
om de gegevens omtrent de ligging aan de artillerie te verstrek
ken. In vlak terrein kan het gemakkelijk voorkomen, dat bv.
een mitrailleur wordt gezien, de richting bepaald, maar de af
stand geheel fout wordt getaxeerd; men denkt dat hij in een
kampongrand staat, in werkelijkheid bevindt hij er zich een paar
honderd meter voor. Alleen peiling uit twee punten zou zulks
kunnen aantoonen. In bergterrein beschikt men meestal over
dubbele gegevens „richting en terreinhoek" en bestaat dus min
der kans op zulke vergissingen.
Wordt met voorbereiding bedoeld topografische voorbereiding
voor het vaststellen van vuurgegevens, dan moet worden opge-
801