Vandaar dat wij altijd een decentralisatie, die leidt naar den vijand toe, hebben voorgestaan, waar zulks nuttig was. Nu liet ook het oude G. V. Mob. A. daartoe wel gelegenheid, maar in de praktijk wilde men er niet aan. Altijd het zelfde bezwaarte weinig artillerie. A. T. V. II nu voldoet ruimschoots aan de verwachtingen en omschrijft de gevallen, waarin decentralisatie is toe te passen. Wij kunnen daar alleszins dankbaar voor zijn. Het is dus wel met een zekere schroom, dat wij omtrent deze kwestie één punt nog nader gaan beschouwen, omdat wij er niet volledig mee kunnen instemmen. Volgens punt 48 (3) blijft de artillerie in beginsel zoo lang mogelijk onder éénhoofdige artilleristische leiding en daardoor in de hand van den A. B. Indien door de gevechtsomstandigheden of door het terrein op deze wijze tijdige steun wel mogelijk is, zullen artillerie-onderdeelen tijdelijk onder de bevelen van commandanten van infanterie-afdeelingen worden gesteld. Dit klopt precies met wat gen. Challéat er over zegt. Artillerie d'accompagnement immédiat wordt slechts tijdelijk ingedeeld on der de bevelen van infanterie-commandanten en met een omlijnde taak. Is die taak volbracht, dan keeren ze weer terug onder de bevelen van den A. C. (Liaison inf-art R. A. 1928 blz. 201) Wij zien duscentralisatie regel, decentralisatie alleen om be paalde redenen en tijdelijk. Nu betoogden wij vroeger reeds, dat in verband met onze terreinen (begroeiingen), de uitzonde ringen wel zeer veelvuldig zouden voorkomen en lezing van A. T. V. II is daar het beste bewijs van. Naar onze meening gaat evenwel punt 144 te ver. Het punt luidt„Indien te voorzien is, dat na het binnendringen de ver bindingen tusschen de steunende artillerie en de gesteunde voor ste infanterie-afdeelingen te lang en te onzeker worden, om een spoedige verleening van steun op aanvraag te waarborgen, zal er tijdig toe moeten worden overgegaan, deelen van de beschik bare artillerie onder de bevelen van de infanterie-commandanten in voorste lijn te stellen (bijv. batterijen onder bevel van com mandanten van vóórbataljons)". Wanneer de artillerie zich het gebruik verzekerd ziet van goede waarnemingspunten en zoolang het door de infanterie te door schrijden terrein ligt binnen den werkzamen vuurafstand dier artillerie, is een voorwaartsche stellingverandering, c.q. van enkele batterijen, weinig aan te bevelen, daar ze de werkzaamheid der artillerie onderbreekt. Een dergelijke restrictie in de bepalingen zou veel misverstand kunnen voorkomen. Daar ook in dit geval de verbindingen veelal lang en onzeker worden, zou men allicht geneigd zijn, die toevoeging toch toe te passen, hoewel ze niet gewenscht is. Wie kan dit beter beoordeelen dan de artillerist? Die kan uit eigen aanschouwing vaststellen of het aanvalsterrein 805

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 69