katholieken- als door den evangelischen geestelijke het woord gevoerd. Zij spraken zeer kort en geheel in militairen stijl. Het geheele regiment stond in carré opgesteld, de officieren met sabel en eereteekenen. Indien men zich nu nog voorstelt, dat deze gods dienstoefening werd gehouden op een open plek in een groot den nenbosch men kent de rust en de wijding, welke van deze heide- en boschterreinen uitgaan dan voelt men wel, dat zulk een dienst niet kan nalaten diepen indruk te maken op alle aanwe zigen. Het bijwonen van dergelijke godsdienstoefeningen, welke slechts bij bijzondere gelegenheden worden gehouden, is voor iedereen verplichtend. Het bevordert de eenheid en het samen- hoorigheidsgevoel, welke in oorlogstijd de band moeten vormen tusschen alle soldaten van hoog tot laag en die hen in staat moeten stellen ontberingen gezamenlijk blijmoedig te dragen Reeds bij de opleiding van den recruut wordt aan de „Tradi- tionspflege", waarvan ik nu verschillende vormen de revue heb laten passeeren, dadelijk veel aandacht besteed. Een vermeldenswaard feit is nog, dat in de laatste jaren weer veel zoons van oude officiersfamilies in het leger komen, welk verschijnsel met vreugde wordt begroet. Onder de „Fahnenjunker" -die hun eerste soldatenopleiding bij een reg. ontvangen ko men weer vele bekende officiersnamen voor. Alle officieren met wie ik daarover van gedachten wisselde vonden het vanzelf sprekend, dat hun zoons ook weer officier zouden worden en be treurden het ten zeerste, wanneer dat door omstandigheden niet mogelijk kon zijn. En toch denke men niet, dat deze officieren grove, door den oorlog verruwde naturen zijn. Integendeel vond ik ze bijna zonder uitzondering rustige evenwichtige menschen. En dat, terwijl de meeste dezer officieren niet alleen den geheelen oorlog hebben medegemaakt, maar ook daarna nog in vrijkorpsen hebben deelgenomen aan de grensverdediging Oost en het beteuge len van ernstige binnenlandsche troebelen. Natuurlijk zijn er velen, die zich na den oorlog niet aan de veranderde omstandig heden hebben kunnen aanpassen, maar die hebben dan ook als minder gewenschte elementen het leger moeten verlaten. Tegen menschen met oorlogservaring wordt hoog opgezien. Dit komt nog sterk tot uiting in de houding van de jongere niet over krijgservaring beschikkende officieren tegenover hun oudere collega's. Vroeger was dit nog sterker, n.l. toen de Oberleutnants nog den oorlog hadden medegemaakt. De jonge luitenants spraken toen de Oberleutnants niet aan met het gewone „Herr So und So" maar met „Herr Oberleutnant". Nu is dit natuurlijk weer ver anderd. Het aantal officieren met oorlogservaring neemt snel af. De geschiedenis van 18 R.I. vermeldt b.v., dat van een sterkte van 77 officieren nog slechts 40 den oorlog uit eigen aanschouwing ken nen. 867

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 35