4. NAAR AANLEIDING VAN „EENIGE ARTILLERISTISCHE
BESCHOUWINGEN OMTRENT A.T.V. II" VAN LUIT.-KOL.
H. T. VAN GOOR,
door
H. W. TERSTEEGE,
Kapitein van den Gen. Staf.
In de vorige aflevering van het I.M.T. werd door Luitenant-
Kolonel Van Goor onder den hierboven vermelden titel eenige
critiek geleverd op het nieuwe Algemeen Tactisch Voorschrift, II
Deel. Waar wij het in vele opzichten niet met den schrijver eens
zijn, zij het ons vergund in het onderstaande deze critiek aan een
beschouwing te onderwerpen.
Flankeering.
De eerste aanval van Overste Van Goor is gericht op punt
50(2) van het voorschrift, waarin gezegd wordt, dat de batterij
stellingen recht en niet te ver achter de te steunen infanterie-
afdeelingen zullen worden gekozen, zulks als gevolg van de nood
zaak om te streven naar korte verbindingen tusschen artillerie en
infanterie. Tegen dit streven naar korte verbindingen heeft de
Overste Van Goor geene bezwaren. De oorlogspractijk heeft dan
ook wel duidelijk doen uitkomen de dwingende noodzaak om alles
in het werk te stellen ten einde de verbindingen in stand te kun
nen houden; en één der middelen is uiteraard, dat men de verbin
dingen zoo kort mogelijk maakt.
Wij willen er hierbij op wijzen, dat de verbindingen niet alleen
omvatten de telefoonlijnen, doch ook het wegtracé. Dit laatste is
van belang voor het verband, speciaal voor het persoonlijk contact,
eenerzijds tusschen artilleriecommandant en infanteriecomman-
dant, anderzijds tusschen den artilleriecommandant en zijne
onderhebbende troepen. Staat de artillerie op grooten afstand van
de te steunen infanterie, dan is de artilleriecommandant öf ver
verwijderd van den infanteriecommandant óf ver van zijne eigen
troepen, hetgeen een minder gewenschten toestand is.
Een opstelling van de artillerie, waarbij echarpeerend of enfi-
leerend vuur goed tot zijn recht komt, eischt, zooals wij nader
zullen aantoonen, lange verbindingen; daardoor ontstaat groote
kans, dat de vuren, die de infanterie van de artillerie verlangt,
870