niet of niet tijdig kunnen worden afgegeven. Om korte verbin
dingen te verwezenlijken moet men dus van de voordeelen van eene
dergelijke opstelling afzien en genoegen nemen met eene opstelling,
waarbij de artillerie in staat is, zij het met minder rendement, de
verlangde vuren wel af te geven.
Opgemerkt moge worden, dat de Overste Van Goor ten onrechte
uit de redactie van punt 50 (2) de conclusie trekt, dat de artillerie
opgesteld moet zijn in de lengte-as van de aanvalsstrook van het
te steunen infanterie-onderdeel. Volgens het voorschrift moet de
artillerie bij voorkeur opgesteld zijn recht en niet te ver achter
de infanterie. Wij kunnen hier niet anders uit lezen dan dat de
artillerie hare stellingen zoo eenigszins mogelijk kiest in de naar
achteren verlengde aanvalsstrook en kort achter de infanterie.
In die strook kan zij staan zoowel aan de rechter als aan de lin-
kergrens als in het midden. Staat zij buiten die strook dan worden
de verbindingen in het algemeen te lang en te kwetsbaar.
Overste Van Goor wil de artillerie nabij den binnenvleugel van
de beslissende groep opstellen. (De bedoeling zal wel zijn om dit
alleen voor den aanval en in het bijzonder voor de omvatting voor
te schrijven). Zoolang men binnen de aanvalsstrook blijft, kan
aan dezen wensch worden tegemoetgekomen. Wij vragen ons echter
af, of eene dergelijke opstelling nu zoo vele voordeelen medebrengt.
Nemen wij als beslissende groep een regiment infanterie met eene
aanvalsstrook van 1500 m breedte, hetgeen rijkelijk ruim is te
achten. De afstand van de rechtstreeks steunende artillerie tot
het doelenterrein zal zeer verschillend zijn, doch als wij hiervoor
een gemiddelde afstand van 3000 m en een kortste afstand van 1500
m stellen, zal hier wel geen bezwaar tegen gemaakt worden. Welnu,
de hoek tusschen de gemiddelde schootsrichting eener afdeeling en
de as van beweging der infanterie bedraagt dan in het gunstigste
geval 40°. Houden wij echter rekening met een gemiddelden
afstand van 3000 m en eene gemiddelde ligging der doelen in de as
van de aanvalsstrook, dan is de gemiddelde hoek te stellen op 10°
a 15°. Van scherp echarpeerend vuur is dus geen sprake. De
voordeelen van dit vuur beginnen eerst te spreken bij hoeken tegen
de 60°; doch om dit te bereiken moet de artillerie op eenige kilo
meters uitwaarts van de aanvalsstrook worden opgesteld, hetgeen
zooals wij reeds zeiden, niet is te aanvaarden.
Overste Van Goor grijpt terug naar de Gevechtshandleiding
van 1912 om zijn betoog te onderstrepen. Laten wij echter niet
vergeten, dat de omstandigheden toenmaals geheel anders waren:
in de eerste plaats een veldartillerie bijna uitsluitend uitgerust met
granaatkartetsen, verder eene lineaire opstelling van den verdedi
ger, waarbij het rendement van het enkele GK-schot direct grooter
werd bij de geringste echarpeering (grooter stuk van de verdedi
gingslijn in de GK-bundel)De diepe opstelling van den verdediger
in den tegenwoordigen tijd noodzaakt om een strook van zekere
871