Het is ons niet duidelijk waarom men het begrip „steun" door een
nauwer begrensd begrip moet vertalen, evenmin waarom men uit
de (voorloopige) „voornemens" de conclusie moet trekken, dat de
uitvoering der manoeuvre vast staat. Punt 50 (6) laat duidelijk
uitkomen, dat deze „voornemens" voor wijziging vatbaar zijn, juist
met het oog op de mogelijkheden van artilleriesteun.
Wij begrijpen ook niet, hoe de Overste Van Goor zich het over
leg dan wel voorstelt, waar hij zegt, dat het overleg, zooals het
in dit punt van het A. T. V. is vastgelegd juist een stadium te laat
komt. Eén van beiden, infanteriecommandant of artilleriecomman
dant, zal bij dit overleg moeten beginnen met te spreken. Wij
kunnen ons niet voorstellen, dat dit de artilleriecommandant zou
zijn. Deze kan toch onmogelijk advies geven als hij niets weet
van de plannen van den infanteriecommandant. De laatstgenoemde
zal dus beginnen met zijne plannen in ruime trekken mede te
deelen. Om bij den aanval te blijven de opmerkingen van Over
ste Van Goor slaan kennelijk op dezen vorm van het gevecht
zal hij zijne voornemens kenbaar maken omtrent de splitsing in
gevechtsgroepen en de objecten die deze groepen achtereenvolgens
moeten vermeesteren. Den artilleriecommandant vraagt hij in hoe
verre gerekend zou kunnen worden op artilleriesteun bij de ver
meestering van die objecten, waarbij hij artilleriesteun noodig
acht. Deze gegevens heeft de artilleriecommandant noodig om
advies te kunnen geven. Want inderdaad bestaat elke manoeuvre
uit vuur en beweging, maar bij den aanval is de beweging doel,
en het vuur is middel om tot beweging te geraken. Het heeft dus
geen zin om over mogelijkheden van het vuur te overleggen,
als men niet weet voor welke „beweging" dit vuur moet dienen.
De leden (5) en (6) van punt 50 geven overigens voldoende aan,
hoe het overleg verder plaats heeft, en hoe naar aanleiding hiervan
de voornemens van den infanteriecommandant vasteren vorm aan
nemen en hieruit het gevechtsplan ontstaat. Op welke wijze dit
plan verder in onderling overleg wordt uitgewerkt is in het A. T. V.
vermeld in de hoofdstukken betreffende de verdediging en den
aanval (zie o.a. punten 9396, 136, 167169).
De door Overste Van Goor voorgestelde redactie voor de leden
(4) en (5) van punt 50 geeft o.i. geen andere begrippen dan het
bestaande punt 50; alleen is zij minder uitvoerig en daardoor
minder duidelijk. Het voorgestelde lid (6) slaat speciaal op den
aanval en is in dit hoofdstuk minder op zijn plaats.
Op het punt van samenwerking heeft de Overste Van Goor
nog een wensch, namelijk, dat in het voorschrift wordt vastgelegd,
dat de infanterie ook die artillerievuren zal uitbuiten, waarvan
zij tevoren niet op de hoogte is gesteld. Hij voegt hieraan toe:
„Men zou hier tegen in kunnen brengen, dat het toch zoo van zelf
spreekt." Inderdaad, want onze voorschriften, en speciaal het
873