G. V. I. hameren er voortdurend op, dat de voorwaartsche beweging der infanterie bij den aanval zoo lang mogelijk wordt voortgezet. Het spreekt dus vanzelf, dat zij voorwaarts gaat, zoodra een be paald object door de eigen artillerie tot zwijgen is gebracht. Eene leemte kunnen wij het daarom niet vinden, dat een dergelijk punt niet in het A. T. V. is opgenomen. Bovendien volgt het indirect nog uit de aangehaalde punten 136 (3) en 170 (1). Het verschil in redactie van deze beide punten is het gevolg van het verschil in gevechtsomstandigheden respectievelijk bij het ontmoetings gevecht en bij den aanval op een stelling. In het eerste geval heeft men slechts vage gegevens van den vijand, de eigen troepen nade ren overdag de verschillende objecten, waarvan men tevoren niet weet of zij al of niet bezet zijn door den vijand, doch waarbij geen sterk vuurfront is te verwachten. In het tweede geval wordt, meestal 's nachts, eene uitgangsopstelling ingenomen op korten af stand van de vijandelijke stelling, waarvan de ligging vrij goed bekend kan zijn. Voorbereide vuren. Onder bovenstaand hoofd wordt critiek geleverd op punt 246 (3) dat speciaal het oog heeft op het artillerievuur in bergterrein. Dit lid geeft als conclusie, dat in bergterrein de steun van de artillerie minder goed tot zijn recht zal kunnen komen, waarvoor twee oor zaken worden genoemd. De eerste reden is, dat het veelal bezwaarlijk zal zijn de artillerie de gegevens voor de voorbereiding van haar vuur met de vereischte nauwkeurigheid te verstrekken. Overste Van Goor merkt naar aanleiding hiervan op, dat het niet moeilijker is om in bergterrein een punt te localiseeren, teneinde de gegevens omtrent de ligging aan de artillerie te verstrekken, dan in vlak terrein. Voor vele gevallen is dit juist, doch wij kunnen ons ook wel gevallen inden ken, waarbij dit nu niet zoo eenvoudig is (bolle helling, eenige tus- schenliggende ruggen, enz.). Voorts acht de Overste Van Goor de topografische voorbereiding voor het vaststellen van de vuur- gegevens overbodig; met enkele schoten kunnen de vuurgegevens worden bepaald, als men het doel ziet. De Overste Van Goor gaat blijkbaar van het optimistische standpunt uit, dat de tegenpartij zich alleen daar zal opstellen, waar wij hem kunnen zien. Maar het kenmerk van het bergterrein is juist, dat het eenerzijds de waar neming begunstigt, doch anderzijds daarop ook belemmerend werkt (punt 246 lid 2). Om alle deelen van het gevechtsveld te kunnen waarnemen zou men een net van waarnemingsposten moeten hebben, dat ver uitgaat boven de middelen, waarover normaal wordt beschikt. In de aan waarneming onttrokken terreingedeelten zal de aan valler zeer wel kunnen stuiten op weerstand; de verdediger zal 874

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 42