moeite hebben om den door die terreingedeelten naderenden aan valler te ontdekken. Er zullen dus ook vuren afgegeven moeten worden zonder be hoorlijke waarneming. Overigens is de Overste Van Goor nogmaals optimistisch met zijn uitspraak, dat met „eenige schoten" de vuur- gegevens op het doel kunnen worden bepaald. Wij willen gaarne voor zeer ervaren vuurleiders eene uitzondering maken, doch de practijk wijst uit, dat de gemiddelde vuurleider meer moeite heeft, althans meer munitie noodig heeft, om in bergterrein in te schieten dan in vlak terrein. Voor schietoefeningen wordt dan ook voor in- schietvuren in bergterrein ongeveer twee maal zooveel munitie uitgetrokken als in vlak terrein, een hoeveelheid, die op de erva ring berust. De tweede oorzaak, die het voorschrift noemt, is, dat het den waarnemers soms moeilijk zal vallen het punt, waartegen het vuur moet worden gericht, met juistheid in het terrein te onderkennen. Voegen wij aan deze twee redenen nog toe, dat het schieten in bergterrein in het algemeen moeilijker is dan in vlak terrein, dat voorts de terreinvorm soms een ongunstigen invloed op de uitwerking van het vuur heeft, dan kunnen wij de conclusie van het voorschrift, namelijk, dat de steun van de artillerie minder goed tot zijn recht zal komen, wel onderschrijven. Alleen zouden wij een minder apodictische uitspraak verkiezen door tusschenvoeging van het woord „vaak" of „veelal". De Overste Van Goor wenscht echter juist een tegenovergestelde conclusie te zien neergelegd. En daarbij heeft hij vooral het oog op de mogelijkheid, dat de artilleriewaarnemers vuren kunnen afgeven ten behoeve van de infanterie uitsluitend op grond van hetgeen zij waarnemen van vijand en eigen troepen. Wij moeten er hier op wijzen, dat deze liaison a vue, zooals zij reeds meermalen door Overste Van Goor is voorgestaan, berust op een verouderd standpunt. De artillerie voor rechtstreekschen steun dient te vuren ten behoeve van de infanterie, en alleen de infanterist kan in het algemeen beoordeelen welke vuren daarvoor noodzakelijk zijn. Wanneer dus de artillerie waarnemer een doel ontdekt, dat naar zijn meening in aanmerking komt om onder vuur genomen te worden, dan stelt hij telefonisch den infanteriecommandant op de hoogte van een en ander. Alleen wanneer het verbindingsmiddel faalt of in het geval dat de overbrenging van het bericht een tijdverlies zou veroorzaken, dat noodlottig kan worden, is er plaats voor initiatief om het vuur te openen. De door Overste Van Goor voorgestelde redactie leidt tot decentralisatie in de gevechtsleiding. Want wat een loonend doel lijkt aan den artilleriewaarnemer, be hoeft zulks nog geenszins te zijn voor den infanterist op dat moment van den strijd. En de hoeveelheid munitie, waarover wij beschik ken, is te gering om ze te kunnen verspillen aan een loonende- doelen-vuurleiding. 875

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 43