geen toezicht houden, daarheen mag hij zich niet begeven, omdat de goede regeling van den afvoer aldaar zou worden gekocht met het spaak loopen van den afvoer van het geheele regiment van wagenplaatsen tot hoofdverbandplaats. Bij het boven over den arbeid der transportploegen besprokene, zal het duidelijk zijn geworden, dat de bataljonsarts de man is, die den arbeid der transportploegen moet controleeren. Hij toch ontvangt van die ploegen de patiënten, hij geeft die ploegen de ge wonden mee naar achteren, hij dus regelt de facto dat werk en hij ervaart direct dat er iets hapert in den arbeid der transportploegen. Hij dus moet ook die regeling en controle opgedragen krijgen, scherp omschreven, zoodat ieder, die daar bemoeienis mee heeft, weet wat de taak van den bataljonsarts in dat opzicht is. De Regimentsarts moet dus van het gedeelte der transportafdee- ling, dat ter zijner beschikking is gesteld, een aantal transportploe gen met gegradueerden, ter beschikking stellen van de bataljons artsen voor het transport tusschen gewondennest en Hp. V.P. en tusschen de laatste en de wagenplaats. Naar omstandigheden kan dan later de Regimentsarts die ploegen weer geheel of ten deele ontnemen aan den bataljonsarts of wel het aantal der beschikbaar gestelde ploegen vermeerderen. Het ware m.i. ook goed indien deze werkwijze werd vastgelegd in het O.V.G.D. 15. Transportploegen moeten steeds 3 man sterk zijn. De Inspecteur van den M.G.D. acht het beter, in tegenstelling met hetgeen nu in „De reorganisatie der geneeskundige forma ties" x) gepubliceerd is, de reservedraagbaren aanwezig bij de trans- portafdeeling niet te doen benutten door transportploegen van 2 man te maken, instede van de transportploegen van 3 man. Ik meen dus dat genoemd inzicht moet worden vastgelegd in de voor schriften; men voert een groot aantal gewonden het snelst af met het beschikbare personeel, door van dit laatste transportploegen van drie man te maken en niet zulke van twee man, niettegen staande het aantal ploegen in het laatste geval grooter zou zijn. 16. Verband tusschen de transportploegen tijdens het afzoeken. Bij het afzoeken van het gevechtsveld tijdens een gevecht, waar bij terrein gewonnen wordt, moeten de transportploegen in de verschillende strooken in onderling verband met elkaar werken (O.V.G.D. punt 40 al. 3)We zagen boven, dat bij een gelijkmatige verdeeling der transportafdeeling" over de bataljons beschikbaar zijn in de voorste etappe per bataljon 4 transportploegen, terwijl in geval per vechtend bataljon het dubbele beschikbaar kan worden gesteld, per bataljon 8 ploegen aanwezig zijn voor de voorste J) Zie extra-bijlage I.M.T. 1934, No. 9. 901

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 69