7. HET BOUWEN VAN HINDERNISSEN VOOR
SPRINGCONCOURSEN
door
C. LIPS,
Eerste Luitenant der Cavalerie.
Hieromtrent bestaan principes die bekend genoeg zijn en waar
van toch in onze parcoursen steeds afgeweken wordt.
Waarom toch Dit werkt slechts funest op onze springpaarden
en ontmoedigend op de ruiters.
Wanneer we de resultaten nagaan van de nummers „Groot
Springconcours" welke dit jaar zijn gehouden, dan zijn deze verre
van fraai. In Batavia legde slechts één paard het parcours foutloos
af.
In Buitenzorg idem. In Semarang slechts twee paarden. In Tji-
mahi géén der paarden.
De reden hiervan was uitsluitend gelegen in den bouw der
hindernissen en het beloop van het parcours.
Dit sprak wel zeer duidelijk bij het groot springconcours in
1933 te Solo, dat zeer smakelijk en oordeelkundig door den le
Luit. der Cav. Romswinckel was opgezet, met als gevolg 7 foutlooze
parcoursen, terwijl de hoogte der hindernissen 1.20 m bedroeg.
De principes over hindernisbouw die hieronder volgen zijn van
de hand van een expert op dat gebied, n.l. Freiherr von Nagel.
Laten wij het dan toch niet beter willen weten en van deze
nog immer even juiste principes niet afwijken.
„Wanneer men bij het springen de prestaties wil opvoeren,
dan is het grondprincipe een goede vakkundige hindernisbouw.
Men gelooft helaas nog maar al te vaak, dat de paarden zich moeten
aanpassen aan het bouwen der hindernissen, in plaats dat men
de hindernissen aan de paarden aanpast. Haast alle concours
terreinen hebben daardoor iets doodsch en eentoonigs, omdat alles
te gekunsteld en te weinig liefdevol aandoet. Men verdiept zich in
gekunsteldheden in plaats van natuurlijkte bouwen. Uiten de
ruiters dan wel eens een gerechtvaardigden wensch dan heet het:
„Natuurlijk, de ruiters hebben weer wat aan te merken".
Reeds vele malen heb ik gehoord, dat wanneer een ruiter ver
zocht een bepaalden sprong iets smakelijker op te zetten, de bou
wer hem ten antwoord gaf: „Dan worden er heelemaal geen fouten
meer gemaakt".
904