Alsof men bij het opzetten van een parcours ervoor te zorgen
heeft dat er fouten gemaakt zullen worden. Zoo kan men waar
nemen, dat bij parcoursen, waar de afmetingen der hindernissen
niets te beteekenen hebben, fout op fout wordt gemaakt, omdat
vrijwel bij elke hindernis, men het paard „een stok tusschen de
beenen werpt". De moeilijkheid van een parcours mag alleen gele
gen zijn in de afmetingen der enkele hindernissen zoowel als in
de faire combinaties der dubbele en drievoudige sprongen. Bij het
opzetten van een parcours komt het daarom op de volgende 5
punten aan:
1. Op een juist beloop van het parcours,
2. Op de juiste volgorde der hindernissen in het parcours,
3. Op de juiste en faire bouw der hindernissen,
4. Op de juiste afstanden der hindernissen,
5. Op de hoogte der hindernissen.
Het beloop moet steeds zoo zijn dat het paard steeds vloeiend
van het begin tot het eind kan galoppeeren.
Het is verkeerd, zonder een dringende reden te scherpe wen
dingen in het parcours te leggen (i/h bijz. wendingen direct na den
sprong, waarbij de paarden altijd een ruk in den mond krijgen) om
de wendbaarheid en de gehoorzaamheid van het paard op de proef
te stellen. Daarvoor dient gehoorzaamheids-springen, waarbij op
gemerkt kan worden dat deze nummers vrijwel nooit door de be
kende springpaarden worden gewonnen. Aan onze parcoursen
kleeft over het algemeen de fout dat eerst aan de groene tafel de
teekening wordt gemaakt en daarna volgens teekening de hinder
nissen worden opgezet.
Daardoor komt het vaak voor, dat zonder opzet van den bouwer,
het parcoursbeloop vrijwel niet te rijden is. Gaat de bouwer echter
van te voren op het terrein het beloop van het parcours vastleggen,
en stelt hij zich voor dat hij het zelf moet rijden, loopt hij het vervol
gens af, dan zal het beloop haast altijd natuurlijk zijn. Heeft men
eerst het beloop, dan stelt men de plaats der hindernissen vast,
waarbij het nog vaak zal voorkomen, dat een hindernis, nadat zij
is opgesteld, nog verschoven moet worden, zoodat zij daardoor
logisch in het parcours past. Terreinen met te veel vaste hinder
nissen zijn onpractisch, omdat men dan steeds aan de zelfde hin
dernissen en hetzelfde beloop is gebonden.
Wat nu de volgorde der hindernissen betreft, ook hiervoor
bestaan bepaalde principes, welke men niet mag verwaarloozen.
Reeds bij den eersten sprong begint het. Deze mag, of het nu een
4e, 3e, 2e of le kl. spr. c.c. betreft, niet te moeilijk te taxeeren en
ook niet te hoog zijn. Ook de 2e hindernis mag niet op max. hoogte
zijn, daar de paarden, om ten volle hunne capaciteiten te kunnen
toonen, bij elk parcours eerst op dreef moeten komen. Of de 2e
sprong een eenvoudige, een dubbele of een diepe en hooge (Hoch-
905