weitsprung) is, is gelijk. Het is in elk geval practisch, in elk par cours gauw een gemakkelijke dubbelsprong te geven. Bij den vierden sprong moeten de paarden er geheel „in" zijn en kan men zijn gang gaan. Over den bouw der enkele hindernissen is oneindig veel te zeg gen. Het zou te ver voeren daar nu diep op in te gaan. Ik moet mij daarom tot enkele punten beperken. Allereerst moet iedere hindernis zoo fair en smakelijk (UITNOODIGEND) zijn, dat de bouwer zelf ze graag zou s-pringen. Bij hekken mag tusschen de latten nooit te veel „lucht" zijn. 3 a 4 dwarsbalken vor men het juiste. Hekken (deuren, garden-entry) welke men ophangt, moeten tot op den grond reiken, en van onderen vastgezet worden, zoodat ze niet kunnen slingeren. Bovendien behooren dit soort hindernissen welke meestal niet breeder zijn dan 3 a 3.50 m, aangeleund te worden. In de natuur komen zij ook slechts aan geleund (aan hekken, schuttingen en muren) voor. Bij oxers (dubbel-bar) moet de achterste boom altijd eenige centimeters hooger zijn dan de voorste, zoodat de paarden hem kunnen zien en ook mag die boom niet verborgen en onzichtbaar zijn door groen. Boomen boven bezembakken, groene heggen, moeten steeds wit geschilderd zijn, zoodat zij goed afsteken en de paarden niet misleiden. De frontbreedte der hindernissen zal gelegen zijn tusschen 5 en 8 m (hoe breeder, hoe beter). Een boom mag niet langer zijn dan vijf meter, anders wordt de boom te zwaar. De doorsnede zal tusschen de 8 en 10 cm zijn. In de laatste jaren is er veel over gedebatteerd of een hindernis gemakkelijk moet omvallen of niet. Deze vraag is al lang ten gunste van de „schwerer fallende Hindernisse" beslist. Alle be kende springruiters hebben zich daarvoor uitgesproken, nadat zij hun voorkeur in Italië of elders hebben beproefd. De moeilijkheid ligt hem nu hierin, de juiste maat te vinden. Een hindernis moet zoo vast liggen, dat zij alleen bij een werkelijke springfout van het paard omvalt, bij een licht aanraken of aanstooten mag zij niet omvallen, anders wordt het springen tot een kansspel gedegradeerd en geeft het geen verschil meer of een paard slechts licht aanraakt of met zijn borst door de hindernis loopt. Het is moeilijk voor de maat van vastheid een norm aan te geven, het vallen van een boom regelt zich naar het gewicht. Korte boomen van licht gewicht, vallen gemakkelijker dan lange boomen die zwaarder zijn. Daarom moet elke bouwer in een goed aangelegd parcours, zelf de boomen in hunne ophangpunten passen (klossen) en dan kan men aannemen dat de boomen rustig tot aan de helft in hun ophang punten kunnen worden ingelaten. Bovendien heeft de ervaring geleerd, dat vallen bij vastere hindernissen minder voorkomt dan 906

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 74