het Indische leger, kan, geloof ik niet beter doen dan zulk een gedachte aldus te formuleerenhij vooral is het geweest, die het gevoelen van militair onvermogen, dat de Regeering langen tijd beklemde, heeft doen verdwijnen. Lang had men de kracht van het Indische leger en de beteekenis van zijn actief kunnen onderschat en te lang had men daardoor verzuimd te doen wat, naar het bestel der Goddelijke Voorzienig heid, tot Neêrland's roeping in Azië behoorde. Men achtte ons leger te zwak om zóó uitgebreide taak te vervullen als verbonden was met het scheppen van rust en orde in den geheelen Archipel. Men oordeelde vooral, dat dit leger ten eenenmale onvoldoende was voor de blijvende occupatie van zoo uitgestrekt territoir en men meende, dat de voor een permanente bezetting noodzakelijk geachte uitbreiding der krijgsmacht buiten de grenzen van ons financieele kunnen lag. Vandaar dat men in den loop der 19e eeuw zich er meestal toe bepaalde door tuchtigingsexpedities onze nomi nale gezagserkenning, zoo goed als dit mogelijk, was, te handhaven, doch overigens zich met een politiek van onthouding tevreden stelde. Dit vrijwel algemeen gedeelde gevoelen vond in het laatste vierde der 19e eeuw bijzonderen steun in de ervaringen op Atjeh opgedaan. Als men ongeveer 5000 man noodig had om, in een duchtig versterke linie, ongeveer 50 vierkante km grondgebied en een paar kustplaatsen vast te houden, hoe groot zou dan een leger niet moeten zijn om heel Atjeh, ja om heel het uitgestrekte grond gebied van den Indischen Archipel onder welgeordend bestuur te brengen en dit te bevestigen Het was vooral om die reden, dat men jegens de gewesten buiten Java en Madoera op enkele uitzonderingen na een politiek van onthouding tot leidend beginsel had aanvaard een beginsel dus dat niet geboren was uit de overtuiging, dat zulk een gedrags lijn op zichzelf de meest verkieslijke was, doch dat zijn oorsprong vond in een vermeende militaire onmacht, terwijl voor een betee- kenende vergrooting van die macht de financieele middelen we gens de politiek van het „batig slot" niet aanwezig werden geacht. Historische beteekenis. Het is op dit punt nu, dat omtrent het tijdstip der eeuwen telling de figuur van Van Heutsz als soldaat een beslissende historische beteekenis erlangt. Hij is het die in enkele jaren toonen zal, dat de gekoesterde vrees volkomen ongegrond was. Met een troepenmacht niet beduidend sterker in getal dan die, welke noodig was geweest om een gebied van 1 vierkanten km vast te houden, wordt geheel Atjeh tot onderwerping gebracht en daar mee proefondervindelijk aangetoond, dat de gangbare opvattingen over wat kon en wat geacht werd niet te kunnen onjuist waren. 909

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 77