Na lezing van voorgaande artikelen komen verschillende vragen
naar voren. Wanneer is een doel te beschouwen als een diep doel
Is het de bedoeling van de laatste alinea van punt 171, dat bij
vuuroverbrenging deze uitbreiding alleen gegeven wordt bij on
diepe doelen Waarom wordt volgens punt 176 teneinde reke
ning te houden met gebeurlijke fouten in de vaststelling van de
juiste plaats der vleugels, van de richtmethode en van de wijze
van inschieten alleen geschoten op den vleugel van rechts van
het doel Waarom dan ook niet het linkerstuk laten schieten op de
vleugel van links van het doel Het is toch immers van te voren
niet te zeggen in welke richting deze fout zal werken. Het nadeel
van het schieten op de vleugels van het doel, in verband met het
berekenen der benoodigde hoeveelheid munitie zal in V „Strooi-
maat" nader worden aangetoond. Is het werkelijk de bedoeling
van punt 178, dat indien de zijdelingsche richting is gegeven met
den boussole-hoekmeter of met de richtbasis, bij een uitwer
kingsvuur zonder inschieten een uitbreiding in de breedte achter
wege kan blijven. Indien dit werkelijk de bedoeling is, kan toch
als zeker aangenomen worden dat er een groote kans bestaat dat
het geheele vuur verkeerd ligt. Komen er op het gevechtsveld voor
de artillerie nog wel ondiepe doelen voor, nu de infanterie over
infanterie-geschut beschikt Zullen deze niet tot de hooge uit-
974
voor de wijze, waarop het uitwerkingsvuur zal worden afgegeven,
beschouwd als te zijn verkregen uit een op het doel zelf geschoten vork
van 100 m.
172 (diepe doelen, terreinstrooken)
Ten einde rekening te houden met in den regel onvermijdelijke fouten
in de bepaling van de ligging der uiterste begrenzingen van het doel
t.o.v. het inschietpunt, worden die begrenzingen geacht 50 m korter
en verder te liggen dan aanvankelijk door schatting of meting was
gevonden, tenzij bijzondere omstandigheden dit voor één of beide dier
begrenzingen overbodig maken. (Bijv. wanneer het inschietpunt op een
der begrenzingen van het doel is gelegen).
174 (diepe doelen, terreinstrooken, uitwerkingsvuur wordt afgege
ven zonder inschieten).
Het uitwerkingsvuur wordt afgegeven als na inschieten (zie punt
172), met dien verstande, dat de begrenzingen van het doel worden
geacht, 75 m korter en verder te liggen dan aanvankelijk was ge
vonden.
176 (breedteverdeeling van een uitwerkingsvuur).
Moet een doel over de geheele breedte gelijkelijk onder vuur worden
genomen, dan heeft de verdeeling der richtlijnen plaats als aangegeven
in punt 145 (2). (directiestuk op den vleugel van rechts van het doel,
terwijl tevens bij een 4-stukken batterij de laagbreedte wordt gebracht
3/4 van de doelbreedte)
Aldus handelend, wordt in voldoende mate rekening gehouden met
gebeurlijke fouten in de vaststelling van de juiste plaats der vleugels,
van de richtmethode en van de wijze van inschieten.
Alleen, wanneer het uitwerkingsvuur wordt geopend zonder inschie
ten, nadat de zijdelingsche richting is gegeven met het batterij kompas
en bij de overgang van een hulpdoel op een doel, wordt het doel
geacht aan weerszijden 5 a 10 °/oo breeder te zijn dan aanvankelijk
was gevonden.