zonderingen behooren De artillerie schiet toch immers niet meer op een mitrailleurnest. Bij alle uitwerkingsvuren der artillerie ligt de bedoeling tot grondslag, dat een bepaalde oppervlakte zoo ge lijkmatig mogelijk wordt beschoten. Is het dan niet beter om de onderscheiding tusschen diepe en ondiepe doelen te laten vervallen en de uitbreidingen te geven zooals bijv. het Fransche schietvoor- schrift ze aangeeft De uitbreidingen neergelegd in de reeds eerder aangegeven tabel geeft den vuurleider veel meer houvast. Hoe vaak komt het niet voor dat men een vijandelijke batterij aannemende dat zij een oppervlakte inneemt van 80 bij 20 m als ondiep doel beschouwt enkel en alleen om het feit, dat men terugdeinst voor de uitbreidingen, welke ons V.S.A. hieromtrent voorschrijft. Hoe vaak laat men bij oefeningen, tactische oefeningen op de kaart, de noodzakelijke uitbreidingen achterwege bijv. na inschieten op een hulpdoel, waarvan de zuivere ligging vaak nog niet eens bekend is alleen om het motief dat anders het te bevuren doel te veel munitie zou vereischen Maar dit is verkeerd. Indien het op een bepaald moment van het gevecht urgent is om een bepaald doel te neutraliseeren, terwijl men niet in staat is, of de tactische toestand het niet toelaat, om op dit doel in te schieten, dan moet men de consequenties der uitbreidingen (dus de grootere hoe veelheid munitie) aanvaarden, want indien het vuur verkeerd ligt, geen of weinig uitwerking heeft dan wordt juist het tegenoverge stelde effect bereikt. Het moreel van den vijand wordt er door ver hoogd. Echter moet onze methode van schieten (zie onder V „Strooimaat")onze wijze van werken er op gebaseerd zijn de noodzakelijke uitbreidingen tot een minimum terug te brengen. Zoo moeten bijv. onze doelverkenningspatrouilles de middelen bezitten en in staat zijn om hun eigen standplaats zuiver aan te peilen, teneinde het mogelijk te maken, dat hun peilingen, zuiver uitgezet, goede resultaten opleveren. Generaal Faugeron geeft als maximum breedte der te beschieten strook 180 m en als maximum diepte 150 m. Er is van het grond idee uitgegaan, dat de vijandelijke batterijen zijn aangepeild door geluidmeetdienst (het midden van het doel niet zuiver aan te geven, maximum te verwachten fout in de plaatsbepaling 100 m, oppervlakte doel 80 bij 20, er wordt geschoten met daginvloeden). De voorgaande beschouwing is echter veel algemeener gesteld. Zij is dan ook op alle gevallen van toepassing, zonder dat aan het principe van den generaal Faugeron afbreuk gedaan wordt. We zouden echter nog één bepaling hieraan kunnen toevoegen, nl.: de maximum uitbreidingen in de breedte ter weerszijden van het doel is te stellen op 50 m, die in de diepte op 65 m. We hebben ons hier dan losgemaakt van het vaste gegeven, dat de vijandelijke batterij een oppervlakte inneemt van 80 bij 20 m. (wordt vervolgd). 975

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 47