Bij de beantwoording van de sprekers uit den Volksraad begon de Regeeringsgemachtigde voor Oorlog, de Luitenant-Generaal M. Boerstra, Commandant van het Leger en Hoofd van het Departement van Oorlog, met er op te wijzen, dat alle sprekers aandrongen op versterking van het leger, eenerzijds door op voeren van de doode weermiddelen, anderzijds door uitbreiding van de personeele middelen, hetzij in den vorm van ruimere werving, hetzij door het invoeren van een inheemsche militie. Ten aanzien van den wensch naar versterking werd er op ge wezen, dat de financieele draagkracht onverbiddelijk grenzen stelt. Wanneer de oorlogsbegrooting niet aan alle redelijke verlangens ten aanzien van versterking der weermiddelen voldoet, dan is de reden daarvan gelegen in de benarde financieele omstandig heden, welke der Regeering beletten thans verder te gaan dan hetgeen Zij in de begrooting biedt. Echter wordt doelbewust ge koerst in een richting, welke beoogt, binnen de noodzakelijke finan cieele limiet te beschikken over een leger, hetwelk berekend is voor zijn taak, zooals deze in de defensiegrondslagen is vastgelegd. V.w.b. de beschouwingen van den heer Feuilletau de Bruyn over de internationale politieke verhoudingen rondom den Pacific merkte de Reg. Gemachtigde op, dat, hoewel de Regeering met belangstelling kennis nam van het daarover gesprokene, Zij den spreker daarin toch niet op den voet zou volgen. Men bevindt zich hier op een terrein, aldus de R. G., waar men feiten en fac toren niet naar een geijkt gewicht tegen elkander kan afwegen, ten einde vast te stellen naar welke zijde de weegschaal door slaat. Afgezien nog van de omstandigheid, dat niet een ieder alle vorenbedoelde feiten en factoren vermag te kennen, zoodat men voorzichtig moet zijn met de conclusies, welke men meent te kunnen trekken uit waargenomen verschijnselen, moet bedacht worden, dat het hier vooral gaat om ordening en waardeering van het waargenomene. De Regeering gaf in aansluiting daarop als Hare meening, dat de verhoudingen rondom den Pacific in de laatste jaren manen tot waakzaamheid en voorzichtigheid, zonder dat er nochtans re den is tot ongerustheid. In het besef van Haar plicht streeft de Regeering er met ernst naar de weermacht zoo goed als de middelen dit toelaten voor het vervullen van haar taak geschikt te maken en uit de oorlogsbe grooting van de laatste jaren blijkt, dat de Regeering Haar oogen niet sloot voor het toenemen der spanningen in Azië. Er is met de beschikbare middelen gewoekerd om den achterstand in mate- rieele voorzieningen in te loopen, hetgeen ook door den heer Feuilletau de Bruyn is erkend. In de conclusie van den heer Feuilletau de Bruyn, dat onze weermiddelen kort en goed ontoereikend zijn, vindt hij de Re geering, doch slechts tot op zekere hoogte, aan zijn zijde in de 1001

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 73