M. v. A. werd door de Regeering reeds opgemerkt, dat de voor
liggende begrooting gelegenheid biedt voort te gaan met het
verhoogen van de weerkracht van het leger, terwijl elders gewe
zen werd op de noodzakelijkheid in deze tijden een zeker risico
te aanvaarden.
b. De effectieven van het Java-leger.
Zijn rede vervolgend, merkte de heer Feuïlletau de Bruyn het
volgende op over de sterk verminderde effectieven van het Java-
leger.
„Het leger ondervindt momenteel den zeer zwaren druk der
opgelegde bezuiniging. De oorlogsbegrooting liep terug van 82
millioen in 1930 tot 51 millioen in 1936, zijnde een vermindering
van niet minder dan 38 Het leger, hoe kan het anders, heeft
daardoor aan levende kracht zeer ernstig ingeboet, hetgeen zich
ten duidelijkste manifesteert in de sterkte der onderscheidene
legeronderdeelen op Java, inzonderheid bij de infanterie. Zoo
telden bij de divisiemanoeuvres in 1934 in West-Java gehouden,
de compagnieën infanterie nog geen 60 man, terwijl de oorlogs
sterkte volgens de formatie rond 180 behoort te zijn.
Bij het tweede regiment infanterie moesten bij die manoeuvres
zelfs twee bataljons worden samengesmolten om althans één zwak
bataljon te kunnen uitbrengen. Thans een jaar later, is de toe
stand er mogelijk nog slechter op geworden. De gemiddelde sterkte
present en absent der compagnieën moet, zijn de verstrekte gege
vens juist, op hoogstens 120 man worden gesteld, zoodat niet
minder dan 33 of gedeelte aan de formatie ontbreekt. Als
ik hierbij aanteeken, dat we schier overal in de krijgsgeschiedenis
gevechten zien afbreken, wanneer de troep Vz van de levende
kracht heeft ingeboet, omdat de ervaring leert, dat verder door
zetten als regel verbloeden beteekent, dan moet worden toege
geven, dat het snoeimes der bezuiniging er wel gevaarlijk diep
is ingezet-.
De sterkte waarmede thans door de infanterie-compagnieën
dagelijks in de verschillende garnizoenen wordt uitgerukt, is in
maximum op 60 a 70 man te stellen, een sterkte welke een dege
lijke opleiding volstrekt onmogelijk maakt. De geringe sterkte der
infanterie doet ook het verloop bij de infanterie-compagnieën op
onrustbarende wijze toenemen. Gemiddeld mag per jaar het aan
tal mutaties van den gaanden en komenden man per bataljon
infanterie veilig op 600 worden aangenomen. Gesteld, dat hiervan
de helft bij het bataljon aankomt en de andere helft daarvan
vertrekt, dan blijkt, het bataljon op rond 400 man aannemende,
dat de bataljonscommandant in één jaar tijd van zijn menschen
door anderen vervangen ziet. Men vraagt zich wederom af, wat
er onder deze omstandigheden wel van de opleiding en oefening
terecht moet komen, om van den corpsgeest maar niet te spreken.
1002