De zeer talrijke overplaatsingen, gevolg van de veel te benepen
sterkte der infanterie, brengen bovendien kosten mede die zoo
hoog loopen, dat men zich afvraagt of de formatie der infanterie
niet zonder verhooging van kosten gedeeltelijk weer op peil kan
worden gebracht door de sluizen der werving wat wijder open te
zetten.
De grens van bezuinigheidsmogelijkheden is reeds lang, reeds
ruimschoots en zelfs op gevaarlijke wijze overschreden.
Het lid Th. van Ardenne, Luitenant-Kolonel der Infanterie b.d.,
wees er op dat bij de laatste gehouden mobilisatie-oefening van
het 11de bataljon, dat vier compagnieën telt, volgens de dagbladen,
bij drie bataljons aangeklopt moest worden om dit eene bataljon
op sterkte te krijgen. De geringe sterkte moet aldus deze spr.
ook geweten worden aan verloven, verblijf in het hospitaal enz.,
terwijl verder een tekort ontstaan is door overplaatsingen, waar
steeds een groot deel van het leger, voornamelijk van de infanterie,
reizend en trekkend is. Ook, en dit zou erger zijn, dat niet tijdig
voor aanvulling gezorgd is, zoodat de recrutendepots nu over-
vuld zijn.
De Regeeringsgemachtigde verklaarde daarop, dat het der Re
geering bekend is, dat door verschillende oorzaken de vredes-
uitruksterkte der onderdeelen gering is. In de eerste plaats heeft
bij de reorganisatie een inkrimping der veldcompagnieën, elk met
10 man, plaats gevonden.
De verwachting, dat deze vermindering grootendeels opgevangen
zou worden door de doorwerking van de systematische aflossing
van de troepen in de Buitengewesten, waarmede o.a. beperking
van het aantal overplaatsingen werd beoogd, is niet bewaarheid.
Dit is o.m. een gevolg van het stopzetten van de werving in de
jaren 1931 en 1932 geboden door de noodzakelijke beperking
van 's Lands uitgaven waardoor tijdelijk geen jonge soldaten
meer beschikbaar waren voor uitzending naar de Buitengewesten;
gevolg was een groot aantal overplaatsingen onder de oudere
militairen. Daarbij kwam een groot verloop onder de oudere
manschappen in 1934, gevolg van de verhoogde werving
in 1914. Een in absoluten zin tijdige aanvulling zou verzekerd
zijn geweest, door reeds op een tijdstip, waarop bedoelde oudere
manschappen het leger nog niet hadden verlaten, voor het volle
aantal nieuwe recruten te zorgen. Dit zou er toe geleid hebben,
dat de legersterkte belangrijk boven de formatie uitkwam; boven
dien zouden de depotbataljons zulk een groot aantal niet hebben
kunnen verwerken.
De Regeering meende derhalve te moeten volstaan met een
geleidelijk inloopen van het groote verloop, waarbij binnen de
1003