den politieken toestand in Europa en dat overigens de vijand altijd juist datgene doet, wat men in het geheel niet verwacht. Mocht nogmaals een groote Europeesche oorlog uitbreken, dan wordt de waarschijnlijkheid van een zoodanig optreden in elk geval belangrijk grooter en het is goed er mede rekening te houden, dat de vijand tegen alle verwachting in juist de lijn van den meesten weerstand kiest". Vervolgens wijst spr. op de gevaren van een luchtaanval op Soerabaja de afweermiddelen zijn nog volstrekt ontoereikend. „Indien Soerabaja door vijandelijk luchtbombardement vernield mocht worden, zou de actie van onze vloot, inzonderheid van de onderzeebooten, welke op een speciaal daarvoor ingericht eta blissement moeten steunen, op slag zijn lamgelegd en de vijand schier overal in onze buitengewesten vrij spel hebben verkregen". Spr. gaat dan uitvoerig na welke maatregelen voor den lucht afweer dienen te worden getroffen, welke objecten moeten wor den beveiligd en concludeert, „dat voor een redelijke luchtver dediging van Soerabaja, in verband met aantal en ligging van tallooze belangrijke punten, welke zonder uitzondering om be scherming vragen, lege artis noodig zijn 12 jachtvliegtuigen, min stens 4 moderne batterijen luchtafweergeschut van het kaliber 10,5 cm, 10 pelotons luchtdoelmitrailleurs elk a 2 groepen van 4 stukken en 12 secties z.g. „high-intensity" zoeklichten van 120 cm spiegeldiameter, elk a 4 lichten, met een 12-tal luistertoestellen, te weten 1 luistertoestel bij het leidend licht van elke sectie". Spr. betoogt verder, dat, waar een luchtaanval op Soerabaja reeds dadelijk na het uitbreken van een Pacific-conflict te ver wachten is, aan den eisch, met het aanschaffen van het ontbre kende materieel den noodigen spoed te betrachten, eenvoudig niet valt te ontkomen. Dit gedeelte van de rede van den heer Feuilletau de Bruyn beantwoordend, begint de Regeeringsgemachtigde met er op te wijzen, dat het minder juist is de vroeger beschikbare 6 regimen ten zonder meer te vergelijken met de 4 van thans. In de eerste plaats is het regiment van thans aanmerkelijk sterker dan het regiment van vroeger, en dan is het krachtiger bewapend. Voorts acht de R. G. het niet ongewenscht te wijzen op de neiging om bij het bepalen van de voor de verdediging noodig te achten hoeveelheid middelen een minder juisten gedachten- gang te volgen. Men kan zich n.l. noch theoretisch, noch prac- tisch baseeren op een getal, omdat dit niet vast te stellen is. Nederlandsch-Indië zal zich immer in de strategische verdediging bevinden, wij zullen dus moeten afwachten wat een gebeurlijke tegenstander tegen ons uitbrengt. Wil de aanvaller iets kunnen uitrichten, dan zal hij steeds met een overmacht moéten komen. Het uitbrengen van een overmacht zullen wij uiteraard niet 1006

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 78