De heer Feuilletau de Bruyn besloot daarop zijn rede met de volgende woorden „Als militair lid van den Volksraad heb ik het mij tot onafwijs- baren plicht gerekend om den min gunstigen toestand, waarin het leger verkeert, onomwonden en naar eerlijke overtuiging te schet sen. Dat wil nog niet zeggen, dat in mijn bedoeling heeft gelegen hiervan de Regeering ook maar eenig verwijt te maken. In de afdeeling heb ik daarentegen als mijn meening uitgesproken dat er mogelijk nog nimmer een Regeering is geweest, die zich gesteld zag voor zulke groote moeilijkheden en dat de Regeering voor haar arbeid den lof verdient, welke haar toekomt. Want ook door mij wordt zeer goed begrepen dat, behalve aan de eischen welke de defensie stelt, door de Regeering nog aan zeer veel andere eischen gezette aandacht moet worden geschonken. Evenmin treft het legerbestuur eenig verwijt omdat met de fondsen, welke wer den toegestaan, gewoekerd is op een wijze, welke stellig niet voor verbetering vatbaar is. Ik moge echter de hoop uitspreken, dat door de Regeering aan het hier gesprokene wel de noodige aandacht worde geschonken en dat de Regeering in mijn betoog aanleiding zal kunnen vin den, middelen te beramen om in den zorgelijken toestand, waarin ons leger verkeert, kan het zijn spoedig over de geheele linie verbetering te brengen. Maar zelfs indien het mij alleen is mogen gelukken dat door de Regeering op grond van dwingende urgentie suppletoire gelden worden aangevraagd voor de versterking van onze luchtvaartafdeeling met voorloopig een vliegtuiggroep van 27 bombardementsvliegtuigen, wat vóór al het andere in de eerste plaats noodig is, omdat dit wapen het eerst in actie moet komen, dan zou ik de moeite, welke ik mij zoo gaarne voor het samenstel len van mijn rede gegeven heb, reeds rijkelijk beloond achten en blijft mij nog over U, Mijnheer de Voorzitter, dank te weten voor de gelegenheid, die U mij wel hebt willen schenken om mijn denkbeelden in deze zaal uiteen te zetten. Allereerst antwoordde de Regeeringsgemachtigde op het door den heer Feuilletau de Bruyn geleverde pleidooi het bombarde mentstoestel in de formatie van de luchtvaartafdeeling op te nemen. De groote moeilijkheden, welke de luchtverdediging in engeren zin biedt, doen vanzelf uitzien naar middelen, welke verder reiken, middelen welke niet beoogen het afweren van een luchtaanval, doch het ondervangen daarvan, dat wil dus zeggen, dat men den vijand niet afwacht, doch dat men de basis van zijn vlieg tuigen aanvalt. En daarvoor is het zware bombardementstoestel aangewezen, hoewel ook andere vliegtuigtypen hierbij nuttig werkzaam kun nen zijn. 1009

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 81