1027
zonder resultaat. Bij den derden patiënt kon het wisselende karakter van de
afwijking worden vastgesteld. Ook na afstanden van 25 km met zware bepak
king kon later geen haemoglobine meer in de urine worden gevonden.
Van de disponeerende momenten weten we nog niets. Sommigen nemen
aan, dat er tusschen marschalbuminurie en marschhaemoglobinurie slechts
quantitatieve verschillen bestaan. In deze gevallen bleek daarvan echter niets.
Feigl en Querver stelden in 1916 een onderzoek in bij deelnemers aan zware
marschen. Zij beweerden, dat zij bij de helft haemoglobinaemie en bij 66%
van hen haemoglobine in de urine vonden. Dit onderzoek is vrij gemakkelijk
te doen en zou misschien nieuwe feiten aan het licht brengen.
Dienstplichtigen, die aan marschhaemoglobinurie lijden, moeten uiteraard
worden afgekeurd.
In hetzelfde nummer van dit tijdschrift wordt door den chirurg J. G.
Remijnse opnieuw (zie Milit. G. T. 24e j., No. 1) een lans gebroken voor de
extensiebeugel van Derks, een gewijzigde Thomas'spalk en als zoodanig het
meest lijkende op de door Lardennois aangegeven wijziging van dit apparaat.
Erkend wordt, dat deze beugel van Derks practisch is, een goed transport
waarborgt, improvisaties voor elevatie van het voeteneinde onnoodig maakt
en ook nog verschillende andere voordeelen heeft. Daartegenover staan echter
ook de nadeelen. Het apparaat is te samengesteld. Komen er b.v. bij het op
en afladen deuken in de holle buizen of gaat er per ongeluk iemand op staan,
dan is het niet meer te gebruiken. Ten slotte is er een zeer groot prijsver
schil met de eenvoudige Thomas'spalk, die toch ook zeer goed voldoet. In
een discussie omtrent deze beugel deelt Gen.Maj. Praag mede, dat voor het
leger in Nederland (dus even zoo als voor het leger h.t.l.) de Thomas-splint
ten getale van 1500 is ingevoerd. (Men zie ook het referaat in het I.M.T
1935, No. 3).
Ten slotte deelt in dit nummer de Dirig. Off. v. Gez. 3e kl. W. S. Göbel in
een beknopt artikel „De nieuwe Index" een en ander mede omtrent het
ontstaan van dezen index. Destijds trachtte de schrijver een anderen index
te vinden omdat die van Pignet lang niet in alle gevallen voldeed. Uitgegaan
is van het beginsel, dat de lichaamslengte en het lichaamsgewicht de voor
naamste factoren zijn, omdat de derde factor van Pignet, de borstomvang,
i.h.a. gesproken afhangt van de onderlinge verhouding tusschen de beide
andere factoren. Bij een destijds ingesteld uitgebreid onderzoek werden als
gemiddelde waarden voor deze factoren gevonden:
Lichaamslengte155 161 174 cm.
Lichaamsgewicht50 55 65 kg.
Neemt men voor 174 het getal 173, dan krijgt men rekenkundige reeksen,
resp. opklimmend met 6 en met 5, nl
155 161 167 173 enz.
50 55 60 65 enz.
Neemt men de boven aangegeven maten en gewichten als de normale
waarden aan, dan kan daaruit voor personen met een absoluut normalen
lichaamsbouw het volgende worden afgeleid (Lichaamslengte Ln in cm,
lichaamsgewicht Gn in kg):
(Ln 155) (Gn 50) =6:5
5 (Ln 155) 6 (Gn 50)
5 Ln 6 Gn 475 of Ln 6/5 Gn 95.
Deze formule kan worden beschouwd als een verbetering van de bekende
formule van Broca: Ln Gn -j- 100, of „een normaal gebouwd persoon weegt
evenveel kg als hij -voor wat zijn lengte betreft in cm uitgedrukt
langer is dan 1 M".
Bij de verschillende afkeuringen op grond van de nummers 14 van het
Mil. Keuringsreglement (n.l. te geringe algemeene lichaamsontwikkeling,
algemeene lichaamszwakte, te groote gestalte met een zwakke lichaams
gesteldheid en onvoldoende ontwikkeling van de borstkas t.o.v. de lichaams-