Dit punt is vooral voor ons leger van belang, omdat onze inheem- sche soldaten zich zoo spoedig aan den persoon van den com mandant hechten; toont zulk een commandant het in hem gestelde vertrouwen waardig dan kan hij met zijn troep waarlijk groote daden verrichten. Een mooi voorbeeld daarvan vormen de presta ties van Toontje Poland en zijn Madoereesche hulptroepen. In vredestijd kan in dezen zin reeds veel worden bereikt door officieren, kader en manschappen gedurende geruimen tijd in hetzelfde onderdeel te laten dienen; bij mobilisatie moeten dan de officieren z.v.m. bij hun onderdeel worden gelaten. Dit laatste is in Duitschland in 1914 blijkbaar niet het geval geweest; daarover merkt de schrijver van „Battle Leadership" fijntjes op, dat „om redenen, welke in vredestijd steekhoudend schenen, nagenoeg alle beroepsofficieren bij mobilisatie andere functiën kregen toe gewezen dan zij in vredestijd hadden bekleed". Een andere omstandigheid, welke eveneens de gevechtswaarde van een troep in niet geringe mate verhoogt, is de aanwezigheid van enkele oudere soldaten met krijgservaring. Deze oudere soldaten toch weten, hoe zij zich in het gevecht moeten gedragen; zij beschouwen zichzelf bovendien als de instructeurs van hun jongere kameraden en voelen zich voor hen verantwoordelijk. Zoo vinden wij b.v. in het meergenoemde boekje vermeld, dat in Sep tember 1915 de sterkte van enkele cien op het Oostfront, welke slechts 20 man tellen, door aanvulling op 80 man wordt gebracht. Met deze sterkte komen deze cien na eenige marschdagen weer in het gevecht en nu kan men bijna geen onderscheid meer bemerken tusschen de houding van de jonge en van de oude soldaten. De invloed, welke van die weinige veteranen uitgaat, is voldoende om de gevechtswaarde van het geheele onderdeel gelijk te stellen met die van een onderdeel, geheel uit veteranen bestaande. Ditzelfde verschijnsel kunnen wij constateeren bij onze Atjeh-maréchaussee; de hooge gevechtswaarde van deze brigades vindt haar grond in de aanwezigheid van de oudere soldaten, die in die brigades als instructeurs van hun jonge onervaren kamera den optreden. Het echec, in 19251926 geleden door enkele inf. brigades, nagenoeg geheel uit jonge soldaten bestaande, moge ook voor ons een les zijn om in oorlogstijd bij nieuw te vormen onder- deelen, welke eenige maanden na de mobilisatie te velde kunnen gaan, een aantal oudere soldaten en eenig kader met krijgservaring in te deelen. Niet alleen wordt daardoor de gevechtswaarde ver hoogd, maar tevens zullen de verliezen geringer zijn. Thans willen wij nog nagaan op welke wijze moreele factoren hun invloed kunnen doen gelden bij de samenwerking tusschen infanterie en artillerie. Het A.T.V. geeft in Deel II pt. 43 als eerste eisch aan, dat de aanvoerders bekend moeten zijn met de tactische en technische mogelijkheden van elk wapen. Aldus wordt bereikt, dat zij de 1047

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 19