4. NAAR AANLEIDING VAN„BESCHOUWINGEN
OVER DE WAARDE VAN DEN
MODERNEN JAGER"
door
W. K. BOOGH,
Kapitein der Inf.
Het is een zeer belangrijk onderwerp, dat door den lsten Luite
nant te Roller in het I.M.T. van Augustus j.l. in beschouwing wordt
genomen, een onderwerp, dat bovendien voor Ned.-Indië zeer
bijzondere aspecten biedt en daarom waard is om van verschil
lende kanten te worden bekeken.
Temeer is dit het geval omdat het „jagervraagstuk" voor ons
niet een op zichzelf staand vraagstuk vormt, doch samenhangt
met het geheele luchtverdedigingssysteem van Ned.-Indië. Waai
de groote Rijken zich de weelde kunnen veroorloven van het
opbouwen van een sterken in wezen defensieven jachtvlieg-
dienst en min of meer onafhankelijk daarvan een sterke offensieve
luchtmacht, de bijzondere verhoudingen, die bij ons in aanmerking
moeten worden genomen, noodzaken ons een keuze te doen,
althans verplichten zij ons tot het leggen van een zwaartepunt.
Het is daarom, dat ik aan het artikel van den Luit. te Roller,
enkele aanvullende beschouwingen wil vastknoopen.
Schr.'s studie is in twee deelen te splitsen. Het eerste deel wordt
gewijd aan den technischen kant van het vraagstuk, terwijl in het
tweede deel het tactisch gebruik van onze jachtvliegtuigen wordt
bekeken.
Het is belangwekkend Schr.'s uiteenzettingen te lezen omtrent
de eigenschappen, waaraan de moderne jager moet voldoen.
Door Schr.'s heele betoog heen hooren wij een warm pleidooi
voor het uitbouwen van een sterk jachtwapen.
Schr. ontwikkelt de idee, dat de moderne jager moet voorzien
zijn van vier, liefst zes mitrailleurs van normaal kaliber (7-9 mm)
met een zoo groot mogelijke vuursnelheid en hij toont aan, dat de
gesynchroniseerde mitrailleur wat de vuursnelheid betreft sterk
in het nadeel is.
Tegenover dezen „mitrailleurjager" weegt Schr. de kanonjager
af, het vliegtuig, waarin een of meer kanonnen zijn aangebracht
van een kaliber van minimum 2 cm en waarmede springprojec-
tielen worden verschoten.
1052