5. ARTILLERIEBESTRIJDING (VervolgZie I.M.T. 1935, Nr. 9) door W. G. VAN VOSS, Kapitein der Artillerie. V. Stroohnaat. Reeds onder IV meen ik aangetoond te hebben, dat het beter was om de onderscheiding in diepe en ondiepe doelen, welke ons V.S.A. kent, te laten vervallen, daar het bij vrijwel alle uitwer kingsvuren (een juistheids vuur uitgesloten) er om gaat, om een bepaalde oppervlakte, in een bepaalden tijd zoo gelijkmatig mo gelijk onder vuur te nemen. De hiervolgende uiteenzetting slaat uitsluitend, het zij hier misschien ten overvloede vermeld, op G.vuren. Bij het nagaan, op welke wijze een bepaalde oppervlakte het gunstigst wordt beschoten, komen twee vragen naar voren, nl.: le. Welke is de diepte, welke op één afstand schietend, nog gelijkmatig onder vuur wordt genomen 2e. Welke is de beste strooimaat In de Mil. Spectator van 1922, blz. 636 e.v. geeft de Kol. Bomert een vergelijkende beschouwing tusschen de Hollandsche en Fran- sche methode. Volgens de Instruction générale sur le tir de l'Artillerie (Annex I, 25) wordt in de meeste gevallen gestrooid met een strooimaat van 1 X de practische L.S. 50, beginnende op de minbegrenzing en eindigende op de plusbegrenzing van het doel. Als algemeen wordt aangenomen, dat practische L.S. 50 (batterij oorlogsspreiding) ongeveer 1,5 maal zoo groot is als die van de schootstafel. Indien er nu een diepte onder vuur wordt genomen van 200 m., terwijl de pr. L.S. 50 bijv. 50 m is, dan krijgen we de verdeeling zooals Tabel I aangeeft. 1059

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 31