Hieruit volgt le. De strooimaat heeft geen invloed op het verliesprocent. (mits zij gekoppeld is aan de L.S.50). 2e. Het verliesprocent is afhankelijk van het aantal afstan den waarop geschoten wordt. De grootte van dit verlies laat zich gemakkelijk aflei den, zooals uit onderstaand staatje mag blijken: Bij schieten op 2 afstanden (Fr.5)18 Bij schieten op 3 afstanden (Fr.7)18 Bij schieten op 4 afstanden (Fr.9) 18 2 9 (Fr.118 5 24 3 6 (Fr.118 7 17 4 5 (Fr.118 9 13 Bij deze vergelijking is uitgegaan van de veronderstelling, dat het aantal projectielen, dat voor het bereiken van een bepaalde uitwerking (bijv. neutralisatie) benoodigd is, bepaald wordt door het vastgestelde aantal projectielen te vermeerderen met het verliesprocent. Dit is echter niet heelemaal juist, daar na de uit breidingen het doel beschouwd moet worden te liggen binnen den beschoten rechthoek. Het is nu van belang om te weten, welk percentage van het aantal afgegeven schoten in de lengterichting dicht bij de uiteinden der te beschieten strook valt. Want dit percentage beslist over het aantal projectielen, dat voor een be paald doel benoodigd is. Er dient altijd rekening gehouden te wor den met de mogelijkheid, dat het doel tegen de grens (voor- of achterzijde) der te beschieten strook aan ligt. Is het aantal schoten, in verband met het voorgaande, vastgesteld, dan dient nagegaan te worden bij welke strooimaat, in de overige gevallen, de grootste uitwerking verkregen wordt. Tevens komt bij deze vergelijking vanzelf het antwoord op de eerste vraag naar voren, nl. in welke gevallen het beter is om op één afstand te schieten. (Holland 2 X pr. L.S. 50 3 X L.S. 50 schootstafel, Frankrijk Indië Bij deze vergelijkende beschouwing wil ik echter ook ons Y.S.A. betrekken. In punt 172 staat hieromtrent voorgeschreven: Op de aldus bepaalde strook wordt gestrooid met G. boven 3500 m. met een strooimaat van 100 m., uitgaand van 50 m. meer dan de minbegren- zing der strook en eindigend op 50 m. minder dan de plusbegrenzing met G. beneden 3500 m. met een strooimaat van 50 m., uitgaand van 25 m. meer dan de minbegrenzing der strook en eindigend op 25 m. minder dan de plusbegrenzing. Bij deze wijze van strooien is de strooimaat niet gekoppeld aan de L.S. 50, het verliesprocent is dus afhankelijk van den afstand waarop geschoten wordt, in tegenstelling met de Hollandsche en Fransche methoden. In de hiervolgende tabellen is de verdeeling der schoten weergegeven op verschillende afstanden, terwijl aan genomen is dat de practische L.S. 50 inderdaad 1,5 X die van de schootstafel is. 1061

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 33