komen en uiteindelijk het goede springen voor 80 den doorslag moet geven. Toch kunnen wel enkele algemeene eischen worden gegeven, speciaal voor jonge officieren. Is een jong officier in de gelegen heid om een oud geroutineerd paard te krijgen, dan moet hij zich deze gelegenheid niet laten ontgaan. Dit toch zijn de leermeesters van de ruiters. Springen kan men slechts leeren op een goed springpaard. De groote fout, die veelal gemaakt wordt, is dat ruiter en paard gelijktijdig nog leerling zijn. Dit behoeft geen groot bezwaar te zijn, als het paard werkelijk aanleg en capaciteiten heeft en onder zeer deskundige leiding geoefend wordt, maar overigens is het ten zeerste af te raden. Niet voor niets wordt aan alle groote rijscholen gezorgd voor een groote stock uitmuntende springpaarden voor de lessen aan de leerlingen, terwijl deze paarden steeds afgericht zijn door oudere geroutineerde ruiters. De Nederlandsche rijschool heeft steeds het gemis aan oude ruiters voor de africhting uitermate gevoeld na de opheffing van den vroegeren herhalingscursus. Een andere eisch, die aan een goed springpaard moet worden gesteld is die van makheid. Paarden met kuren, karakterfouten, slecht humeur, gevoeligen rug, doet men beter reeds dadelijk voor bij te gaan. Het is zonde van de moeite en den tijd, welke men er zich voor geeft. Wel kan het voorkomen, dat een paard, dat groote capaciteiten heeft door de groote zenuwspanning op de concour sen fouten gaat aannemen. Het loont dikwijls de moeite om aan zoo'n paard, waarvan men de goede capaciteiten kent, extra moei te voor herdresuur te besteden. Jonge ruiters moeten zich hiervan echter verre houden. Resumeerende stellen we als eisch een rustig, goed aan den teugel gaand paard, dat zichzelf draagt, goed gezond is en aanleg tot springen heeft. De aanleg tot springen kunnen we dikwijls het best constatee- ren, door het paard gedurende enkele maanden los in te springen. Na eenigen tijd zien we al spoedig, of het paard van nature in een goeden stijl springt of dat het nooit iets wordt. Heeft men twee goede eigen paarden, dan zoekt men bij voor keur een le of 2e categoriepaard als extra paard uit opdat het na zijn africhting tot springpaard juist op zijn besten leeftijd is. De eischen aan het beenwerk kunnen niet hoog genoeg worden ge steld, teneinde niet de teleurstelling te ondervinden, dat men na geruimen tijd aan de africhting te hebben besteed, op het beslis sende moment het paard niet kan gebruiken wegens kreupelheid. Bovenstaande beschouwingen zijn grootendeels theoretische be spiegelingen, in de practijk zal met nimmer een volmaakt paard 1092

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 64