We komen nu tot den 4en eisch. Door het feit, dat we het paard geen steun geven in den mond, waardoor verkeerde spierspannin gen zouden ontstaan, dwingen we het paard zichzelf te dragen. Dit is voor het springen van het grootste belang, daar een paard, dat slechts kan loopen met een krachtigen steun (in den mond) van den ruiter, zijn evenwicht verliest, indien deze steun ont breekt. Dit verbreken geschiedt juist bij den sprong, dus op het belang rijkste moment; een verliezen van het evenwicht heeft dan in 9 van de 10 gevallen storten ten gevolge. Het is zeer interessant eens een proef te nemen om na te gaan, hoeveel paarden zich zelf dragen. Men rijdt dan een vreemd paard met een volkomen lossen teugel in draf in de manege, in vele gevallen zal het resultaat zijn, dat men er in galop tusschenuit gaat. Het paard wordt onrustig, windt zich op, omdat het iets mist, waaraan het gewend is, nl. de van den mond uitgaande spier spanning, welke over den rug tot in het kruis doorloopt. Door het ontbreken van een aanknoopingspunt voor deze spanning, verliest het paard zijn evenwicht en gaat sneller loopen. Nu is nog geenszins gezegd, dat alle paarden, die met een lossen teugel loopen, in evenwicht gaan, want hierbij komen we aan onzen 5en eisch: n.l. dat een springpaard snel evenwichtsverplaat- singen moet kunnen uitvoeren. Een springpaard is een athleet onder zijn medebroeders. Het moet de volkomen controle hebben over alle spieren. De hulpen van den ruiter zijn slechts de opdrachten aan het paard, om een gewenschte beweging uit te voeren. Ons V.O.P. geeft op blz. 80 e.v. en blz. 159 e.v. uitstekende beschouwingen over de hulpen, welke de moeite van het herlezen ruimschoots waard zijn. Een goed springpaard moet op een lichten druk van het been gemakkelijk en snel zijn gewicht naar voren kunnen brengen en de lengte van de passen (sprongen) kunnen vergrooten. Eveneens moet het op een kleinen teugeldruk zijn tempo verkorten en het zwaartepunt iets naar achteren verschuiven. Hier tusschen in liggen nog 1001 variaties, welke een goed afgericht paard in den kortst mogelijken tijd, nadat het bevel gegeven is, moet kunnen uitvoeren. Wie de hierboven gegeven beschouwingen gedurende de geheele verdere africhting voor oogen houdt, zal de juistheid ervan erva ren. Komen we nu tot de eigenlijke africhting, dan zijn de grond beginselen, waarop we verder moeten arbeiden, rust, geduld en kalmte. Overhaast nooit, wat vandaag niet lukt, gaat morgen wel. De langere weg is hier de veiligste en hoewel het onwaarschijn lijk klinkt, de snelste. 1096

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 68