teugels gaat aannemen en er een lichte aanleuning gaat ontstaan. In deze periode mag men nog niet door middel van de teugels op aanleuning aansturen, deze moet steeds vanzelf komen, door het opwekken en onderhouden van den gang door middel van de beenen en zoo noodig ondersteund door den karwats. Men maakt nu een aanvang met het paard onder den man, over cavaletti te laten stappen en draven. Eerst één omgekeerd op den hoefslag, dan meerdere met groote afstanden op den hoef slag, daarna verspreid in de manege, tot men komt tot een groot aantal liggende en staande cavaletti, over de geheele manege verspreid. Bij het gaan over de cavaletti is het hoofdzaak, dat het paard onder geen voorwaarde in den mond wordt gehinderd, men moet dus overdreven vrij geven en een ruim gebruik maken van een om den hals gegespten beugelriem. Nimmer weet men van te voren hoeveel hals het paard zal vra gen, daarom de teugels zeer licht tusschen de vingers houden om deze desnoods nog te laten slippen. Één rukje in den mond kan het werk voor maanden bederven. De wijze, waarop men op de cavaletti aanrijdt is van het groot ste belang voor de verdere africhting van het paard. Men stuurt het paard, met een enkele eenvoudige aanwijzing van den vrijwel loshangenden teugel op den cavaletto aan en geeft zoodra het paard in de goede richting is direct na, waardoor de hals kan worden gestrekt. De ruiter gaat reeds van het begin af aan goed met het bovenlijf mede, om het paard niet in den rug en de lendenen te hinderen, terwijl men er op verdacht moet zijn direct te kunnen volgen, als het paard een plotselingen ruimen sprong maakt. Met het los inspringen gaat men geregeld twee maal per week door tot een hoogte van 1 m is bereikt, veel dubbel- en drie sprongen, terwijl men steeds voor de iets hoogere sprongen op 7 of 10 m een klein hekje plaatst. Van het grootste belang is het, om reeds van den beginne af aan. bij het los springen veel afwisseling te brengen in de hinder nissen, vooral veel kleuren en verrassingen voor de paarden, door het aanbrengen van kleine wijzigingen. Januari. Men gaat door met de dressuur in de manege, hoofdzaak blijft nog het vlot opschieten voor de beenen, maar langzamerhand zal er door de vele wendingen enz. een lichte aanleuning zijn ontstaan. Nu moet het paard geleerd worden om behalve voor de beenen, ook snel aan den teugel te gehoorzamen. Ook hier moeten kleine 1099

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 71