laat rondboemelen en alleen het hoogst noodzakelijke werk geeft om het in een goeden gezondheidstoestand te houden. In November vangt men dan weder aan met de tweede periode, die op overeenkomstige wijze wordt gehouden als het eerste jaar, alleen zal alles vlugger doorloopen worden, men kan dan ook meer van het paard vragen en zal alle oefeningen er op inrichten, dat het paard in Mei kan deelnemen aan kleine springconcoursen. Op deze wijze werkende, zal men, indien men een paard met aanleg heeft, zijn moeite dubbel en dwars beloond zien, doordat men dan een aangenaam willig springend paard heeft, waarbij de routine verder het overige moet doen. Het bovenstaande kan in geen enkel opzicht bogen op volledig heid. Dit is in de rijkunst uitgesloten. Elk paard heeft zijn eigen ge aardheid, zijn eigen karakter. Slechts de groote lijnen zijn aange geven, waarbij ieder ruiter moet uitmaken in hoeverre deze aan wijzingen afwijkingen voor zijn paard noodzakelijk zijn. Vooral jonge ruiters zullen goed doen om slechts in de allerlaatste plaats optredende moeilijkheden te wijten aan hun paard. De beste re sultaten bereikt die ruiter, die de fouten eerst bij zich zelf zoekt. Moeilijke en lastige paarden worden gemaakt. Vraag in twijfel gevallen steeds raad aan oudere, meer ervaren ruiters. Het is de gemakkelijkste weg om te zeggen: „Dat is zoo'n lastig paard, ondanks dat bereik ik er toch wel iets mee". Het zijn steeds dezelfde ruiters, die lastige paarden hebben, terwijl anderen steeds doodmakke beesten bezitten. Let eens op hoe meerdere paarden bij een zelfden ruiter steeds weer dezelfde hebbelijkheden vertoonen. Bij het paardrijden is men steeds leerende, van en op ieder paard leert men steeds weer iets nieuws. Het is juist het concoursrijden, dat de ruiters op uitgebreide schaal in de gelegenheid stelt om onderling van gedachten te wisselen en nieuwe ideeën en inzichten op te doen. 1103

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 75