stoffen noodig, welke zij voor een deel haalt uit haar eigen voor
raad, waarbij het spier-glycogeen 2) (eigenlijk lactacidogeen) onder
vorming o.a. van melkzuur uit elkaar valt, hetwelk nog gedurende
den arbeid weer tot glycogeen kan worden opgebouwd en dan
weer voor spierarbeid kan worden gebruikt.
Bij elke spier-vermoeidheid is het weer opbouwen tot glyco
geen in verminderde mate mogelijk, maar dit opbouwend vermo
gen kan door training worden verhoogd, hetgeen dus met zich
meebrengt, dat hoe beter dit opbouwend vermogen is, hoe minder
glycogeen uit de glycogeen-depots van het lichaam behoeft te
worden verbruikt. De toevoer van glycogeen uit deze depots
naar de spieren is aan de hoogte van de bloedsuikercurve te her
kennen. Hoe grooter dus de behoefte aan glycogeen voor spier
arbeid, dus bij minder training, hoe hooger de bloedsuiker-spiegel.
Verder hoe meer arbeid, hoe meer glycogeen-gebruik tot de glyco
geen-depots zijn uitgeput en dan daalt door gebruik van het in
het bloed nog circuleerende glycogeen de bloedsuiker-spiegel.
Door bepaling van de bloedsuiker-curve kunnen we eenigszins
het prestatievermogen nagaan en tevens den invloed, welke trai
ning hierop heeft. Is tenslotte geen glycogeen meer aanwezig,
dan worden de vet-depöts aangesproken en krijgen we een ver
meerdering van vet in het bloed. De menschen worden magerder,
zooals in elke training. Daarna moet het lichaamsgewicht aankomen
door spier-hypertrophie. x) Is de inspanning nu te groot, hetgeen
voornamelijk geschiedt door te snel naar de zwaarste eischen te
springen, dan wordt door opraken van het vet-depöt het spiereiwit
aangesproken, een natuurlijk zeer ongewenschte toestand. In plaats
van aankomen in gewicht, blijven de menschen dan afvallen en
krijgen we in de urine een verhoogde zwavelzuurafscheiding.
Dit beeld krijgen we dus bij over-training.
Het verbrandingsproces in het lichaam is eenvoudig door bepa
len van de gasstofwisseling na te gaan. Hierbij blijkt, dat het
zuurstofverbruik bij arbeid stijgt en dat de tijd tot dalen tot nor-
nomale waarden afhankelijk is van de hoeveelheid gepresteerde
arbeid en de optredende vermoeidheid. De stofwisseling kan tot
meer dan 100% stijgen en dit wetende moeten we dus oppassen met
menschen, die reeds in rust een zeer hooge grondstof wisseling
hebben.
Zoowel door chemisch bloed- en urineonderzoek als door bepa
ling van de gasstofwisseling, kunnen we dus den invloed van
lichaams-oefening op het lichaam nagaan, waaruit we zien, dat
we verscheidene methoden hebben om het prestatie-vermogen van
het lichaam physiologisch te controleeren.
1167
2) Een koolhydraat.
Sterkere spierontwikkeling door geregelde training.